Voor de aftrek van btw over zakelijke uitgaven moet de btw-ondernemer altijd in staat zijn deze te onderbouwen met facturen. Is de ondernemer niet daartoe in staat, dan kan de fiscus stellen dat sprake is van opzet of grove schuld. In dat geval kan hij naast een naheffingsaanslag ook een boete opleggen van 100% van de belasting die de ondernemer had moeten betalen.
Onder het niet, gedeeltelijk niet, of het niet binnen de wettelijk gestelde termijn betalen van een belasting valt ook het ten onrechte indienen van een verzoek voor teruggaaf van belasting. Dit was ook het geval in een zaak voor Rechtbank Breda. In deze zaak kreeg een man in een periode van vier jaar ten onrechte aanzienlijke bedragen aan omzetbelasting uitbetaald naar aanleiding van de door hem ingediende aangiften. De man had namelijk aangiften ingediend welke hadden geleid tot teruggaven van omzetbelasting terwijl daarvoor niet de vereiste facturen en/of andere bescheiden aanwezig waren. Toen de inspecteur dit constateerde legde hij een naheffingsaanslag van € 91.618 en een boete van 50% (€ 40.000) op aan de man. De man stelde echter dat zowel de administratie als de aangiften vanwege zijn ziekte door een familielid en niet door hemzelf waren gedaan. Hij weigerde echter de naam van dit familielid te noemen. Volgens de rechtbank rechtvaardigde dit juist het vermoeden dat belanghebbende de aangiften zelf had ingediend. Het was aan belanghebbende om dit vermoeden te ontkrachten, maar hij was volgens de rechter daarin niet geslaagd. De aangiften bleken bovendien door de man of zijn adviseur te zijn ondertekend. De rechtbank oordeelde uiteindelijk dat gezien de kennis en achtergrond van de man dat het aan hem te wijten was dat er ten onrechte een teruggaaf van belasting was verleend. De rechtbank vond de opgelegde vergrijpboete van € 40.000 daarom terecht en gepast.
Wet: artikel 67f AWR
Meer informatie: Rechtbank Breda, 26 april 2012 (gepubliceerd 13 juli 2012), LJN: BX1346
Geef een reactie