Waren de zogenoemde 7 mei-arresten over de landbouwvrijstelling een bijzondere omstandigheid die keuzeherziening mogelijk maakten? De Hoge Raad oordeelt van niet. De ondernemer mocht zijn gemaakte keuze om grond tot het privévermogen te rekenen, niet herzien.
De vraag over keuzeherziening speelde in een zaak waarin een ondernemer een perceel grond in 1998 van zijn ondernemingsvermogen overbracht naar zijn privévermogen. De inspecteur belastte de bestemmingswijzigingswinst. Naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 7 mei 2004 (onder meer LJN: AO9022) wilde de ondernemer zijn keuze herzien. Hij pleitte er daarom voor dat deze arresten een bijzondere omstandigheid opleverden die herziening rechtvaardigden. Het Gerechtshof Amsterdam gaf de ondernemer gelijk, maar de Hoge Raad dacht er anders over. In 1998 was er nog onzekerheid over het antwoord op de vraag of de overbrenging van een perceel grond wel of niet zou leiden tot een belaste bestemmingswijzigingswinst. Met de arresten van 7 mei 2004 maakte de Hoge Raad een eind aan die onzekerheid. Dit was volgens de rechter niet een bijzondere omstandigheid die herziening rechtvaardigde van de gemaakte keuze om de grond tot het privévermogen te rekenen.
Keuzevermogen
Ondernemers hebben de mogelijkheid een keuze te maken bij een vermogensbestanddeel dat zowel in privé als voor de onderneming wordt gebruikt. Dit vermogensbestanddeel kan tot het ondernemingsvermogen worden gerekend of tot het privévermogen behoren. Maar let op, een eenmaal gemaakte keuze staat vast en kan alleen worden teruggedraaid als sprake is van een bijzondere omstandigheid. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een ingrijpende wetswijziging (denk aan de invoering van de Wet IB 2001) of een belangrijke wijziging in de functie van het vermogensbestanddeel.
Meer informatie: Hoge Raad, 4 mei 2012, LJN: BW4749
Geef een reactie