Voor de beantwoording van de vraag of een lening verstrekt door een dga aan zijn bv onzakelijk is of niet, is de tussen de partijen overeengekomen (lage) rente niet van belang. In dat geval kan men dus ook niet concluderen dat een dga in zijn hoedanigheid van aandeelhouder een risico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van de bv te dienen.
In een zaak voor de Hoge Raad bevestigde de rechter het standpunt dat bij de beoordeling van de zakelijkheid van leningen niet van belang is welke rente de partijen hebben overeengekomen. Ook niet als sprake is van een zeer lage rente. Mocht geen zakelijke rente zijn afgesproken, dan wordt dit voor de fiscale winstberekening gecorrigeerd door een rentepercentage te hanteren dat onder gelijke omstandigheden wel zakelijk is. Pas op het moment dat de fiscus geen rente kan vaststellen, omdat een onafhankelijke derde gezien de leningsvoorwaarden niet daarmee akkoord zou gaan, is het mogelijk dat de geldverstrekker een debiteurenrisico heeft aanvaard vanwege zijn aandeelhouderschap in de bv. De Hoge Raad wees daarbij op het feit dat dit ook geldt voor de geldverstrekker onder de terbeschikkingstellingsregeling. Neem bijvoorbeeld de situatie waarin een dga de geldleningen aan zijn bv afwaardeerde door een negatief resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen in zijn aangifte op te nemen. Het simpele feit dat de dga en zijn bv een lage rente hadden afgesproken wilde nog niet zeggen dat sprake was van onzakelijke leningen. Het hof dat dit toch had beslist moest volgens de Hoge Raad de zakelijkheid van deze leningen daarom opnieuw beoordelen.
Wet: artikel 3.92, artikel 3.94 Wet IB 2011, artikel 8 Wet Vpb 1969
Meer informatie: Hoge Raad, 9 maart 2012, LJN: BV8175
Geef een reactie