Als een bv meer dan 5% van de aandelen in een ander lichaam houdt, vallen de resultaten uit dit belang niet onder de deelnemingsvrijstelling als dit belang eigenlijk een lening vormt. Dit was ook het geval in een zaak voor Hof Den Haag.
De belanghebbende in deze zaak was een bv die samen met een nv en een holding de aandelen bezat van een vennootschap. Het aandelenbelang van de bv bedroeg meer dan 5%, maar toch mocht de bv van de Belastingdienst de deelnemingsvrijstelling niet toepassen op de resultaten uit dit belang. De inspecteur stelde dat de verwerving van de aandelen een schijnhandeling was. Feitelijk had de bv geen kapitaal in de vennootschap gestort, maar een lening verstrekt. De verwerving van de aandelen was namelijk een onderdeel van een samenstel van rechtshandelingen die was gericht op de herfinanciering van een door een bankensyndicaat verstrekte lening. De constructie had uiteindelijk tot gevolg dat de bv wel een kredietrisico liep, maar geen koersrisico. Bovendien ontving de bv voor haar kapitaalverstrekking een vaste, winstonafhankelijke vergoeding en kon zij het verstrekte bedrag na drie jaar terugvorderen. Het hof stelde vast dat civielrechtelijk gezien de bv aandeelhouder was de vennootschap, maar dat de feitelijke omstandigheden rechtvaardigden dat de inspecteur het civielrechtelijke begrip losliet. Hij had terecht het aandelenbelang fiscaal aangemerkt als een lening.
Wet: artikel 13 Vpb 1969
Meer informatie: Hof Den Haag, 14 augustus 2012 (gepubliceerd 17 september 2012), LJN: BX7506
Geef een reactie