Wie in het verleden als insteller (settlor) van een trust vermogen heeft ondergebracht in een trust, hoeft dit vermogen over de jaren vóór 2010 niet zo snel tot zijn box 3-vermogen te rekenen. Daarbij is het wel van belang dat de settlor niet langer de beschikkingsmacht heeft over het ingebrachte vermogen.
Hof Amsterdam kreeg te maken met zo’n situatie. In deze zaak had een man in 1985 een onherroepelijke trust ingesteld naar het recht van Jersey. Hij was op dat moment inwoner van het Verenigd Koninkrijk. De beheerder (trustee) was een rechtspersoon. De settlor had in de trustakte twee Franse liefdadigheidsinstellingen en een natuurlijk persoon aangewezen als zekere begunstigden (beneficiaries). Daarnaast kon de trustee zelf beneficiaries aanwijzen. In 1998 keerde de settlor weer terug naar Nederland en in 2002 stuurde hij een zogeheten letter of wishes naar de trust. In dit document had hij zijn wensen vermeld met betrekking tot de verkoop van een deel van de beleggingen en het doen van bepaalde uitkeringen na zijn overlijden. Volgens de Belastingdienst behoorde het trustvermogen bij de man tot zijn vermogensrendementsgrondslag van box 3. Maar het hof concludeerde dat de settlor na het instellen van de onherroepelijke trust niet meer kon beschikken over het ingebrachte vermogen. De letter of wishes bevatte slechts instructies en gaf de settlor geen beschikkingsmacht. De settlor hoefde daarom het trustvermogen niet te rekenen tot zijn box 3-vermogen
Sinds 1 januari 2010 is het overigens nog maar de vraag of de Belastingdienst het trustvermogen niet mag belasten bij de settlor. Het trustvermogen kan nu kwalificeren als een afgezonderd particulier vermogen. In beginsel wordt dit vermogen toegerekend aan de instellers van de trust.
Meer informatie: Hof Amsterdam, 8 november 2012 (gepubliceerd 12 december 2012), LJN: BY5802
Geef een reactie