De fiscus mag de winst alleen corrigeren als hij aannemelijk kan maken dat sprake is van een onzakelijke transactie, bijvoorbeeld bij een vermogensverschuiving ingegeven door aandeelhoudersmotieven. Het kan zijn dat een inbreng van een pand tot een andere verantwoording van winsten en verliezen leidt, dan die als de transactie niet zou hebben plaatsgevonden. Dit is geen reden om bij de winstberekening geen rekening te houden met de inbreng.
Een moedermaatschappij van een fiscale eenheid claimde in het kader van de inbreng van een fabrieks- en kantoorgebouw in een bv waarin zij alle aandelen hield, een verlies van € 13.4 mln. Het compleet gerenoveerde complex behoorde eerst tot het vermogen van een dochtervennootschap die deel uitmaakte van de fiscale eenheid. Na een renovatie van ruim € 17.5 mln. droeg deze dochter het gebouw over aan de moedermaatschappij. Op diezelfde dag plaatste een andere dochter die niet tot de fiscale eenheid behoorde een nieuw aandeel bij de moedermaatschappij. Om aan de stortingsverplichting te voldoen bracht de moedermaatschappij het complex in die dochtervennootschap in. De inbrengwaarde was € 4.1 mln. De inspecteur corrigeerde het verlies van €13.4 mln., omdat volgens hem sprake zou zijn van een onzakelijke transactie. Ook de staatssecretaris van Financiën stelde dat de inbreng alleen had plaatsgevonden om de onmogelijkheid van een afwaardering naar lagere bedrijfswaarde te omzeilen en dat de inbreng daarbuiten geen reële praktische betekenis had. Maar de Hoge Raad oordeelde in overeenstemming met het hof dat de uitgifte van het aandeel en de volstorting gewoon zakelijk waren. Wel stelde de rechter de (inbreng)waarde van het complex in goede justitie vast op € 15 mln., zodat de moedermaatschappij toch recht had op verliesaftrek, al was het lager dan het verlies dat de moedermaatschappij voor ogen had.
Wet: artikel 8, lid 1 Wet VPB 1969
Meer informatie: Hoge Raad, 14 december 2012, LJN: BY6047
Geef een reactie