Soms maakt de belastingrechter een foutje in zijn uitspraak ten nadele van de belastingplichtige. Als de Belastingdienst dit foutje corrigeert bij de uitvoering van de uitspraak, heeft de belanghebbende geen belang meer bij een beroep in cassatie voor de Hoge Raad. De Hoge Raad zal het beroep dan niet-ontvankelijk verklaren.
Dit gebeurde ook tijdens een geschil over een vergrijpboete van 25% van een nageheven bedrag aan omzetbelasting. De Belastingdienst had deze boete opgelegd aan een bv. Nadat de bv in bezwaar was gegaan, verminderde de fiscus de boete tot 10% van het nageheven bedrag. De bv vond deze vermindering onvoldoende en ging in beroep. Het hof verklaarde het beroep van de bv gegrond en oordeelde dat de boete 20% maar maximaal € 20.000 lager moest zijn vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. Maar het hof verminderde in de uitspraak per abuis de oorspronkelijk boete (in plaats van de reeds verlaagde boete) met 20%. Bij een letterlijke uitvoering van de uitspraak zou de bv daardoor ruim 21% van het bedrag van de naheffingsaanslag moeten betalen en daardoor slechter af zijn dan voordat de zaak voor het hof was gekomen. De Belastingdienst hield echter rekening met de bedoeling van het hof en verminderde de verlaagde boete met 20%, zodat de bv maar ongeveer 8% van de nageheven belasting hoefde te betalen. De bv was intussen in cassatie gegaan tegen de hofuitspraak. De Hoge Raad constateerde echter dat de bv en de fiscus dezelfde opvatting hadden over de boete. Omdat de bv geen belang meer had bij het cassatieberoep, verklaarde de Hoge Raad haar beroep niet-ontvankelijk. Omdat de inspecteur tegemoet was gekomen aan de bv, moest hij op grond van eerdere rechtspraak (Hoge Raad, 3 december 2010, LJN: BO5988) wel nog de forfaitaire kosten van het geding in cassatie vergoeden aan de bv.
Wet: artikel 6:6, eerste lid Awb
Meer informatie: Hoge Raad, 10 augustus 2012, LJN: BX4045
Geef een reactie