Wanneer er via een ruling om een op een bepaalde situatie toegesneden fiscale behandeling wordt gevraagd en deze door de inspecteur wordt aanvaard, kan deze ruling kwalificeren als een vaststellingsovereenkomst. De partijen kunnen gebonden zijn aan deze ruling, ook als de hierin bepaalde winstberekening geen directe wettelijke basis heeft. Dit oordeelde Hof Den Haag.
In de zaak maakte een bv deel uit van een groep die actief was in marketing, media en entertainment op het gebied van sportevenementen. De bv had een op de Nederlandse Antillen gevestigde moedermaatschappij die aan de bv licenties uitgaf voor de uitzendrechten van sportevenementen. Deze licenties gaf de bv op haar beurt in sublicentie uit over de hele wereld. De bv verzocht de inspecteur om te bevestigen dat er een royaltydoorstroom-ruling gold voor een door de groep nog te verwerven bv. De inspecteur keurde dit verzoek goed tot en met 31 december 2005. Ook toen bleek dat niet de nog te verwerven bv, maar de bestaande bv de handelingen ging verrichten, bevestigde de inspecteur dat de ruling geldig was. De bv ging vervolgens in hoger beroep tegen de opgelegde aanslag Vpb over 2004 en stelde dat zij niet was gebonden aan de ruling omdat zij niet binnen de vastgestelde termijn was begonnen met haar activiteiten. Bovendien stelde zij dat de inspecteur voor winstberekening niet het vaste percentage van zes procent had mogen toepassen omdat de pro-rata verrekeningsmethode in strijd is met de wettelijke bepalingen over verrekening van bronbelasting.
Gebonden aan ruling
Volgens het Hof was de bv wel degelijk gebonden aan de ruling. Er was een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen op het moment dat er door de bv om een op de situatie toegesneden fiscale behandeling werd gevraagd en deze door de inspecteur werd aanvaard. Dat er volgens de bv niet was voldaan aan de eis dat de licentieactiviteiten uiterlijk negen maanden na de afgifte van de ruling zouden starten, deed er volgens het Hof niet toe. De bv had immers herhaaldelijk om een herbevestiging van de ruling gevraagd en had de ruling op elk gewenst moment kunnen beëindigen, maar heeft dat nagelaten. Ook het beroep op de wijze van winstberekening werd door het Hof afgewezen. De beide partijen waren ten tijde van de vaststellingsovereenkomst bekend met het feit dat de pro-rata verrekenignsmethode als zodanig geen wettelijke basis had. De hoogte van de fiscaal aanvaardbare vergoeding was volgens het Hof bovendien onderdeel van een groter geheel van afspraken, waardoor ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
Meer informatie: Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 19 juni 2012 (gepubliceerd op 30 juli 2012), LJN: BX2969
Geef een reactie