Een man die de voorzieningenrechter verzocht een opgelegde beschikking te schorsen, kreeg ongelijk. Hij had onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er spoed bij was. De argumenten van inkomensachteruitgang en de mogelijkheid dat hij gedwongen een andere baan moest gaan zoeken, waren niet genoeg.
Als een belastingplichtige bij de rechter een voorlopige voorziening aanvraagt, moet aan twee voorwaarden zijn voldaan. Allereerst moet hij inmiddels in bezwaar of beroep zijn gegaan tegen de beschikking die hij wenst te schorsen. Bovendien moet hij aannemelijk maken dat er sprake is van onverwijlde spoed. Een man die van de inspecteur een beschikking had ontvangen dat hij vanaf 31 augustus aanstaande niet langer de 30%-vergoedingsregeling mag toepassen, vroeg de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen. Hij kon echter niet aannemelijk maken dat hij door de inkomstensachteruitgang zijn betalingsverplichtingen niet meer kon nakomen. Hij had daarnaast nog gesteld dat hij gedwongen werd een andere baan te zoeken, maar onderbouwde ook deze stelling niet. De rechter oordeelde dan ook dat er geen sprake was van zoveel spoed dat er een voorlopige voorziening vereist was.
Wet: artikel 8:81 Awb
Meer informatie: Rechtbank Breda, 12 juni 2012 (gepubliceerd 8 augustus 2012), LJN: BX4078
Geef een reactie