Tijdens een beroepsprocedure kwam een belanghebbende op het idee om van de Belastingdienst een vergrijpboete te eisen vanwege het opzettelijk opleggen van een onjuiste aanslag. Zowel de rechtbank als het hof heeft benadrukt dat dit niet mogelijk is.
Als iemand opzettelijk een onjuiste aangifte indient, kan de inspecteur bij het opstellen van de navorderingsaanslag de belastingplichtige een vergrijpboete opleggen. In de zaak voor het hof stelde de belanghebbende dat de Belastingdienst hem opzettelijk een te hoge aanslag successierecht had opgelegd. Volgens de man zou op grond van een a-contrario redenering de fiscus bij het opzettelijk opleggen van een onjuiste aangifte verplicht zijn een vergrijpboete te betalen aan de belanghebbende. Deze betaling zou ook kunnen plaatsvinden door verrekening met de belastingaanslag. In het geval van de man was de Belastingdienst gedeeltelijk aan zijn bezwaarschrift tegemoet gekomen, zodat de inspecteur de aanslag in eerste instantie inderdaad op een te hoog bedrag had vastgesteld. De rechtbank oordeelde echter dat de redenering van de belanghebbende geen steun vond in het recht. Bovendien zou een vergrijpboete nooit ten goede kunnen komen aan de belanghebbende. Ook in het hoger beroep wees de rechter het standpunt van de man af. Een handeling van een persoon kan alleen strafbaar zijn als een wettelijke strafbepaling bestaat op het moment waarop hij de handeling verricht. Men kan niet zo’n strafbepaling creëren door een a-contrario redenering toe te passen op het wetsartikel dat de verzuimboete bij navorderingsaanslagen regelt (artikel 67e Algemene Wet inzake Rijksbelastingen).
Wet: artikel 67e AWR
Meer informatie: Hof Den Haag, 27 maart 2012 (gepubliceerd 30 juli 2012), LJN: BX2986
Geef een reactie