Het hebben van beschikkingsmacht over de bemiddelingscommissies leidde tot de conclusie dat de bemiddelaar feitelijk voor zijn werkzaamheden was beloond. De commissies waren belast als inkomsten uit andere arbeid en resultaat uit een werkzaamheid.
Op 23 januari 1993 verkocht een dame de aandelen in de bv (waarvan zij enig aandeelhouder, bestuurder en werknemer was) aan een Liechtensteinse Stiftung, op één prioriteitsaandeel na. Haar echtgenoot was sinds 1 januari 1990 procuratiehouder met volledige volmacht van de bv. Ten behoeve van de bv wierf de echtgenoot voor een zakelijke dienstverlener in de VS (Inc) klanten voor financieringsproducten. Voor de bemiddeling betaalde de Inc een commissie en stortte deze op een door de Stiftung gehouden bankrekening in Liechtenstein. Verder had de bv een auto aan de echtgenoot ter beschikking gesteld.
Oordeel Hof en Hoge Raad
Volgens het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch waren de commissies bij de echtgenoot terecht belast als inkomsten uit andere arbeid (voor de jaren 1998 t/m 2000) en resultaat uit een werkzaamheid (jaar 2001). De bv en de echtgenoot waren voor de verrichte werkzaamheden naar de vorm geen beloning in geld overeengekomen, maar feitelijk werd de man wel beloond doordat de bv hem de beschikkingsmacht over de commissies gaf. Hij beschikte over de gelden door de Inc op te dragen de gelden niet over te maken naar de bv maar naar een bankrekening van de Stiftung, over wier vermogen de echtgenoot materieel zeggenschap uitoefende. Tot slot was voor het gebruik van de uit de VS verkregen inlichtingen voor fiscale beboeting geen toestemming vooraf nodig. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van de echtgenoot ongegrond zonder nadere motivering.
Wet: artikel 22 lid 1 onder b Wet IB 1964, artikel 3.92 Wet IB 2001, artikel 30 lid 1 Belastingverdrag Nederland-VS
Meer informatie: Hoge Raad 4 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2493
Geef een reactie