Een tegen het einde van de beroepstermijn opgetreden ziekte kan ertoe leiden dat een te laat verzonden beroepschrift toch ontvankelijk is. Van een belanghebbende kan men volgens de Hoge Raad niet verwachten dat hij al veel eerder beroep instelt met het oog op de mogelijkheid van een ziekte.
In deze zaak draaide het om een man die in beroep was gegaan tegen de uitspraak van de inspecteur op zijn bezwaar tegen de opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012. Zijn beroepschrift bereikte Rechtbank Zeeland-West-Brabant in januari 2015, maar buiten de termijn van zes weken. De man had voor de rechtbank gesteld dat zijn gezondheidstoestand echter aanzienlijk was verslechterd tijdens een verblijf bij zijn dochter gedurende de kerstdagen, waardoor hij in aan het einde van dat jaar werd opgenomen in het ziekenhuis. De rechtbank achtte echter niet aannemelijk dat de man gedurende de hele termijn niet in staat was geweest tijdig een beroepschrift in te dienen of dit te laten doen. Hij had op een moment voordat hij zwaar leed onder de gevolgen van die toestand voor een adequate vervanging kunnen zorgen ter behartiging van zijn belangen. Volgens de Hoge Raad kan een tegen het einde van de beroepstermijn opgetreden ziekte echter wel grond opleveren om een te laat verzonden beroepschrift ontvankelijk te achten. Van een belanghebbende kan men niet verlangen dat hij met het oog op de mogelijkheid van een dergelijke ziekte, al enige tijd voor het verstrijken van de termijn beroep instelt. Het oordeel van de rechtbank miskende dit of was niet begrijpelijk zonder nadere motivering. De Hoge Raad vernietigde daarom die uitspraak en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling.
Wet: artikel 6:7, 6:9 en 6:11 Awb
Meer informatie: Hoge Raad 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2599
Geef een reactie