De Hoge Raad heeft geoordeeld dat Nederland geen belasting meer kon heffen van een in Portugal wonende ab-houder op grond van de fictiefloonregeling zodra het verdrag met Portugal in werking trad. Dit is in lijn met zijn eerdere jurisprudentie.
Een aanmerkelijkbelanghouder in een Nederlandse bv woonde tussen 1998 en 2001 in Portugal. Op grond van de fictiefloonregeling werden hem voor 1998, 2000 en 2001 (na)vorderingsaanslagen IB/PVV en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd. In geschil was of toepassing van de fictiefloonregeling voor die drie jaren terecht was. Hof Den Bosch vond van wel. Dit omdat toepassing van de fictiefloonregeling niet in strijd zou zijn met goede verdragstrouw, want de regeling bestond al toen het verdrag tot stand kwam. A-G Wattel oordeelde dat goede verdragstrouw zich wel verzette tegen toepassing van ficties zelfs als het verdrag later tot stand kwam dan de fictie, tenzij ergens uit bleek dat de verdragspartner bewust met de fictie had ingestemd.
Oordeel Hoge Raad
Omdat het verdrag pas gold vanaf januari 2001, was het cassatieberoep van de ab-houder uitsluitend voor 2001 gegrond en niet voor de eerdere jaren. Volgens de Hoge Raad komt inderdaad geen zelfstandig belang toe aan de omstandigheid dat een nationale wettelijke voorschrift reeds in werking was getreden ten tijde van de totstandkoming van het verdrag. Een fictie kan slechts een wijziging in de verdeling van de heffingsbevoegdheid bewerkstelligen indien uit de totstandkomingsgeschiedenis van het verdrag of uit andere bronnen kenbaar is dat de andere verdragsluitende partij heeft aanvaard dat het wijzigen of invoeren van het nationale voorschrift een andere verdeling van de heffingsbevoegdheid oplevert dan uit dat verdrag voortvloeit. De Hoge Raad verminderde de aanslagen voor 2001 tot nihil, liet ze voor de andere jaren in stand, en verwees de zaak nog naar Hof Arnhem-Leeuwarden om te beslissen op een verzoek om vergoeding van immateriële schade.
Wet: Artikel 12a Wet LB 1964 en Belastingverdrag Nederland-Portugal
Meer informatie: Hoge Raad 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2497
Geef een reactie