Hof Den Haag heeft volgens de Hoge Raad in 2015 ten onrechte niet bekeken of een bedrijf wist of had moeten weten dat het deelnam aan een omzetbelastingfraude.
Het bedrijf maakte voor schoonmaakwerkzaamheden op bouwplaatsen gebruik van onderaannemers en uitzendbureaus. Deze dienstverleners factureerden aan het bedrijf inclusief btw. Zelf bracht het bedrijf geen omzetbelasting in rekening bij de opdrachtgevers omdat het ervan uitging dat de verleggingsregeling moest worden toegepast. De inspecteur had in 2010 het bedrijf vragen gesteld en een boekenonderzoek verricht. Vervolgens had hij de btw in aftrek toegelaten. In 2011 besloot de inspecteur na te heffen en legde daarbij een boete op vanwege grove schuld. Hof Den Haag kende een beroep op het vertrouwensbeginsel toe en vernietigde ook de boete. Volgens de Hoge Raad ging de inspecteur terecht in cassatie. In de Italmoda zaak was immers beslist dat geen beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan als een ondernemer wist of had behoren te weten dat hij deel uitmaakte van een omzetbelastingfraude. Dat had het hof onvoldoende onderzocht. De Hoge Raad verwees de zaak naar Hof Amsterdam.
Meer informatie: Hoge Raad 28 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2430
Geef een reactie