Van een aanhorigheid is sprake als een perceel behoort bij de eigen woning, daarbij in gebruik is en daaraan dienstbaar is. Dit standpunt van de Hoge Raad biedt echter geen duidelijkheid over de vraag of bijvoorbeeld een landgoed feitelijk in zijn geheel of slechts gedeeltelijk (en voor welk gedeelte) aanhorig is aan een woning.
Rechtbank Gelderland boog zich wel over deze vraag. In de desbetreffende zaak stelde een echtpaar dat hun gehele landgoed bestaande uit opstallen, weg, water, grasland, weiland, bouwland, hooiland en kade tot de aanhorigheid van de eigen woning behoorde. Het echtpaar wilde dan ook 100% van de betaalde rente op de eigenwoningschuld in aftrek brengen. Maar de inspecteur beperkte de aftrek tot 80% van de hypotheekrente, want de hypothecaire lening was volgens hem slechts voor dit gedeelte toe te rekenen aan de woning (inclusief aanhorigheid). De rechtbank oordeelde op basis van overlegde foto’s en de toelichting hierop dat alleen de waterpartij en het (half)natuurlijk grasland niet aanhorig waren aan de woning. De rechter achtte de toerekening van de hypotheekrente voor 5% aan dit niet aanhorige deel redelijk, en volgde het subsidiaire standpunt van het echtpaar dat 95% van de hypothecaire geldlening was toe te rekenen aan de rente over de eigenwoningschuld. De rechtbank verklaarde het beroep van het echtpaar gegrond en verminderde het belastbaar inkomen uit werk en woning.
Wet: artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 15 november 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6041
Geef een reactie