Een familieband staat beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand niet in de weg. En als een derde beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend, moet men er in beginsel vanuit gaan dat daaraan kosten zijn verbonden.
In deze zaak ging het om een man wiens broer hem vertegenwoordigde in een bezwaar- en beroepsprocedure inzake gemeentelijke belastingen tegen de gemeente Heerhugowaard. De broer was jurist en ook voor klanten verrichtte hij later in 2014 werkzaamheden zoals het voeren van procedures en het geven van fiscaal juridisch advies. Volgens de heffingsambtenaar had de broer geen recht op een kostenvergoeding omdat geen sprake was van beroepsmatig verleende rechtsbijstand aangezien de heren broers waren, zij op hetzelfde adres ingeschreven stonden en onduidelijk was of de broer voor zijn diensten was betaald. Volgens de rechtbank Noord-Holland was de kostenvergoeding terecht geweigerd, omdat ten tijde van het instellen van het bezwaar nog geen sprake was van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Oordeel Hof
Het Gerechtshof Amsterdam kwam echter tot een ander oordeel. Uit de overlegde stukken bleek dat de broer gemachtigd was om namens zijn broer proceshandelingen te verrichten. Daarbij bleek uit een eerder arrest van de Hoge Raad dat een familierelatie niet in de weg hoeft te staan aan het beroepsmatige karakter van de verleende rechtsbijstand. Volgens het hof was aannemelijk dat de man zijn broer voor de rechtsbijstand een honorarium verschuldigd was. Niet relevant was of al ten tijde van de uitspraak op bezwaar of de uitspraak van de rechter daadwerkelijk kosten op de belanghebbende drukten, noch dat een factuur was overlegd. De heffingsambtenaar had onvoldoende aangevoerd om te concluderen dat er aan de rechtsbijstand geen kosten waren verbonden. Volgens het hof had de man daarom recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Wet: artikelen 6:17, 7:15 en 8:75 Awb
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam 22 november 2016 (gepubliceerd 12 december 2016), ECLI:NL:GHAMS:2016:5116
Geef een reactie