Een Settlement Payment in verband met contractbreuk vloeit niet of onvoldoende voort uit hoofde van een deelneming in de zin van artikel 13 Wet Vpb, aldus A-G Wattel.
In deze zaak ontstond tussen een bv en een derde een conflict over een niet gehonoreerd voorkeursrecht. Hier kwam een einde aan na betaling van een schadevergoeding van ruim $ 438 miljoen door die derde aan de bv. Eerder oordeelde het Hof al dat dit bedrag niet als een voordeel uit hoofde van een deelneming kon worden aangemerkt. Er was onvoldoende belang ontstaan bij de aandelen van de verkoper om een belang op te leveren dat vergelijkbaar was met een optie, warrant of conversierecht dan wel een recht op waardeontwikkeling of dividenden. Volgens Advocaat Generaal Wattel was in dit geval een positie ontstaan die zich juridisch niet kon onderscheiden van die van een calloptiehouder die zijn optie uitoefent, en was een belang ontstaan in de zin van de Falcons-jurisprudentie. Het hof leek zijn verwerping van het beroep echter mede te hebben gebaseerd op zijn uitlegging van Kazachstaans recht, welke in cassatie onaantastbaar was. Ook als de bv door haar voorkeursrecht wél voldoende belang bij de aandelen zou hebben verworven, gooide het causaliteitsaspect nog roet in het eten volgens de A-G. De Settlement Payment was een vergoeding van de schade die was veroorzaakt door het niet-nakomen van het voorkeursrecht, en vloeide daarmee niet of onvoldoende voort ‘uit hoofde van een deelneming’. Volgens vaste jurisprudentie is een rechtstreeks verband vereist: de deelneming moet rechtstreeks het voordeel verklaren, aldus A-G Wattel. Hij adviseerde de Hoge Raad het cassatieberoep ongegrond te verklaren.
Wet: artikel 13 Wet op de vennootschapsbelasting
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad, 2 december 2015 (gepubliceerd 15 januari 2016), ECLI:NL:PHR:2015:2492
Geef een reactie