De Hoge Raad volgt de A-G niet in zijn standpunt dat de terugwerkende kracht bij de invoering en verlenging van de crisisheffing ongerechtvaardigd was. De ernst en aard van het begrotingstekort en de behoefte aan een goed uitvoerbaar pakket aan maatregelen rechtvaardigden de keuze van de wetgever.
De Hoge Raad oordeelde in de zaak over de invoering in 2013 van de ‘eenmalige’ pseudo eindheffing hoge lonen crisisheffing van 16% over het loon van werknemers, voor zover dat in 2012 meer bedroeg dan € 150.000. A-G Wattel vond de crisisheffing op zich niet discriminerend (zie: A-G laat Crisisheffing pas op 25 mei 2012 ingaan). Hij had wel bepleit dat de terugwerkende kracht bij de invoering van de crisisheffing (deels) niet gerechtvaardigd was. De Hoge Raad is ook van mening dat de wetgever zijn ruime beoordelingsmarge niet heeft overschreden. Wat de terugwerkende kracht betreft vindt de Hoge Raad wél dat specifieke en dwingende redenen nodig zijn om die te rechtvaardigen, maar dus ook dat die er gezien de politieke situatie waren. Het hof had volgens de Hoge Raad ook niet onterecht geconcludeerd dat in de voorliggende zaak geen sprake was van een individuele en buitensporige last.
In een tweede zaak oordeelde de Hoge Raad dat ook de verlenging van de crisisheffing is toegestaan (vergelijk: A-G Wattel: terugwerkende kracht verlengde crisisheffing ongeoorloofd).
Wet: artikel 32bd Wet LB 1964 (1 januari 2013)
Meer informatie: Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121
Geef een reactie