De vrijstelling in box 3 voor Natuurschoonwet-landgoederen is alleen van toepassing als de belastingplichtige het volledige gebruiks- en genotsrecht én het gehele belang bij de waardemutatie van een goed heeft. Wordt het landgoed verhuurd, dan is de vrijstelling niet van toepassing.
Advocaat-Generaal Niessen kwam tot deze conclusie in een zaak waarbij de toepassing van de NSW-vrijstelling in het geding was omdat geen sprake zou zijn van volledig eigendom. Belanghebbende was, middellijk door een landgoed bv, eigenaar van een NSW-landgoed. Tot het NSW-landgoed behoorde onder meer een golfcomplex dat via een andere bv werd verhuurd aan een stichting. De stichting verleende op haar beurt een gebruiksrecht op het golfcomplex aan een golfclub. Het hof was het met de inspecteur eens dat voor de toepassing van de NSW-vrijstelling sprake moet zijn van een volledig eigendom. Maar het hof verwierp wel de stelling dat verhuur de vrijstelling blokkeert. Volgens het hof maakt het huurrecht – een persoonlijk gebruiksrecht – geen inbreuk op het zakelijk recht van eigendom dat rust op de grond. De staatssecretaris en de A-G zien dit anders. Volgens de A-G is uit de parlementaire behandeling af te leiden dat slechts sprake is van een ‘zaak’ als de belastingplichtige het volledige gebruiks- en genotsrecht én het gehele belang bij de waardemutatie van een goed heeft. Ook een huurrecht is volgens de wetsgeschiedenis én de wetsystematiek een genotsrecht, aldus de A-G. Een verhuurd NSW-landgoed is om die reden niet vrijgesteld. De A-G adviseert de Hoge Raad dan ook om het beroep van de staatssecretaris gegrond te verklaren.
Wet:
artikel 5.3, tweede lid Wet IB 2001
artikel 5.7, eerste lid, onderdeel c Wet IB 2001
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad, 17 december 2015 (gepubliceerd op 22 januari 2016), ECLI:NL:PHR:2015:2516
Geef een reactie