De werkzaamheden die erflater had verricht, leken niet verricht ten behoeve van de vastgoed-bv maar ten behoeve van een andere bv waarin hij een belang had. De verhuurdersactiviteiten in de vastgoed-bv vormden geen onderneming.
Bij overlijden van erflater verkregen zijn echtgenote en kinderen zijn belang in een vastgoed-bv en een middellijk belang in een bv die een drankengroothandel drijft. De twaalf panden die tot het vermogen van de vastgoed-bv behoorden, werden verhuurd aan de drankengroothandel die deze weer verhuurde aan horecagelegenheden. Toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in verband met de verkrijging van de aandelen in de vastgoed-bv werd door de inspecteur geweigerd. Terecht volgens Rechtbank Den Haag. De erfgenaam had niet aannemelijk gemaakt dat de verhuurdersactiviteiten die door of namens de vastgoed-bv waren verricht, een onderneming vormden. Het daadwerkelijk behaalde rendement op de verhuur van de panden zou niet hoger zijn geweest dan het rendement dat doorgaans zou worden behaald op beleggings-og.
Verder verhuurde de vastgoed-bv de panden maar aan één huurder. Het was daarom niet aannemelijk dat de expertise van erflater op het gebied van verhuur in de horeca en zijn grote bemoeienis met de verhuur aan de afzonderlijke horecaexploitanten, konden worden toegedicht aan deze bv. De vastgoed-bv leek ook geen zakelijke beloning te hebben ontvangen voor die bemoeienis of enig risico te hebben gelopen met betrekking tot de verhuur van de panden door de drankengroothandel aan de horecaexploitanten. Dat de panden werden gebruikt binnen de bv die de drankengroothandel dreef, veranderde hier niets aan. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om vermogensbestanddelen van een vennootschap waarin erflater een belang had, toe te rekenen aan een andere vennootschap waarin hij een belang had (de vastgoed-bv).
Wet: artikel 35b en 35c Successiewet 1965
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 11 december 2015 (gepubliceerd 13 januari 2016), ECLI:NL:RBDHA:2015:14738
Geef een reactie