Wie namens een ander een beroepschrift indient, moet vóór het einde van de beroepstermijn de identiteit van deze belanghebbende bekend maken. Als dit niet gebeurt, zal de rechter het beroepschrift niet-ontvankelijk verklaren.
Zo ontving Rechtbank Oost-Brabant een beroepschrift tegen de uitspraak van een gemeente op een bezwaarschrift tegen een WOZ-beschikking. Het beroepschrift was ondertekend door een persoon, die stelde namens de eigenaar te handelen. Ook beweerde deze persoon dat het beroepschrift namens een bv was ingediend. Maar deze bv was volgens de rechtbank net zomin een belanghebbende bij dit beroep als de ondertekenaar van het beroepschrift. Pas nadat de beroepstermijn was verstreken, stuurde de ondertekenaar naar de rechtbank een machtiging met de namen van de eisers in deze procedure. De rechtbank oordeelde dat hier sprake was van vormverzuim dat leidde tot niet-ontvankelijkheid van het beroepschrift. Er was volgens de rechter geen omstandigheid die een verschoningsgrond voor dit verzuim opleverde.
Wet: artikelen 6:5, eerste lid, onderdeel a, 6:6 en 6:11 Awb
Meer informatie: Rechtbank Oost-Brabant, 19 oktober 2015 (gepubliceerd 4 januari 2016), ECLI:NL:RBOBR:2015:5917
Geef een reactie