Indien voor de erfbelasting de aangifte over in het buitenland gehouden of opgekomen vermogen niet, onjuist of onvolledig is gedaan, vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag niet. Geldt deze bepaling ook voor gevallen waarbij de navorderingsbevoegdheid op 1 januari 2012 al was verjaard?
Dit was de vraag in een zaak waarbij een weduwe in 2011 niet-aangegeven buitenlands vermogen van haar in 1982 overleden man vrijwillig meldde bij de Belastingdienst. De erfgename stelde dat de navorderingsaanslag voor de erfbelasting moest worden vernietigd, omdat de navorderingsbevoegdheid na vijf jaar was verjaard. Volgens de inspecteur kon de aanslag, gelet op de onbeperkte navorderingsbevoegdheid die sinds 1 januari 2012 geldt, in stand blijven. De rechtbank stelde voorop dat de bepaling spreekt van het niet vervallen van de bevoegdheid tot navordering. Dat betekent dat de bevoegdheid tot navordering nog aanwezig moest zijn ten tijde van de inwerkingtreding van de bepaling, derhalve op 1 januari 2012. Gelet op de wetsgeschiedenis is volgens de rechtbank uitsluitend bedoeld om nalatenschappen waarvoor de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar nog niet was verstreken op 1 januari 2012 onder de nieuwe bepaling te laten vallen. Nergens uit blijkt een verdergaande terugwerkende kracht van de bepaling dan voor de gevallen waarin de navorderingstermijn op 1 januari 2012 nog niet was verstreken. En dus kan men concluderen dat de wetgever geen terugwerkende kracht aan de regeling heeft willen toekennen voor gevallen waarin de navorderingsbevoegdheid op 1 januari 2012 al was komen te vervallen. De rechtbank verklaarde het beroep van de erfgename gegrond en vernietigde de navorderingsaanslag.
Wet: artikel 66, derde lid SW en artikel 16 AWR
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland, 30 september 2016 (gepubliceerd 18 oktober 2016), ECLI:NL:RBNHO:2016:8043
Geef een reactie