De omstandigheid dat een referentieobject een groter te bebouwen oppervlak heeft dan de te waarderen onroerende zaak, maakt het referentieobject niet ongeschikt zolang men op het referentieobject geen grotere woning mag bouwen. Dit blijkt uit een recente uitspraak van Hof Amsterdam.
In deze zaak was een eigenaar van een vrijstaande woning met een berging en een garage in hoger beroep gegaan tegen een WOZ-beschikking van de gemeente. De man stelde onder meer dat de gemeente bij het vaststellen van de WOZ-waarde een ongeschikt referentieobject had gebruikt. De man mocht namelijk alleen op het voorste deel van zijn perceel een woning bouwen, terwijl praktisch het gehele perceel van het referentieobject bebouwbaar was. Het hof zag hierin echter geen waardedrukkende factor. Dit kwam doordat op zowel het perceel van de man als het perceel van het referentieobject een woning mocht worden gebouwd van maximaal 2.200 m3. De eigenaar van het referentieobject had alleen wat meer vrijheid in de plaatsing van de woning. Bovendien was ten aanzien van de woning van de man geen sprake van een minder doelmatige ligging van het bouwvlak binnen het perceel ten opzichte van het referentieobject. Het hof stelde mede daarom de man in het ongelijk.
Wet: artikel 17, tweede lid Wet WOZ
Meer informatie: Hof Amsterdam, 22 september 2016 (gepubliceerd 5 oktober 2016), ECLI:NL:GHAMS:2016:3955
Geef een reactie