Toepassing van het Nederlands-Duits besluit inzake heffing over afkoopsommen op ontslagvergoedingen overeengekomen vóór de publicatie van het besluit of adequate aankondiging, strandt volgens Advocaat-Generaal Wattel op het rechtszekerheidsbeginsel.
In deze zaak was het de vraag over welk deel van de ontslagvergoeding Nederland voorkoming van dubbele belasting moest verlenen vanwege toewijzing aan Duitsland. Zowel de rechtbank als het hof was van oordeel dat het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland de toedeling van heffingsrecht bepaalde, en niet het besluit inzake heffing over afkoopsommen. A-G Wattel heeft naar aanleiding van het beroep in cassatie van de staatssecretaris een conclusie genomen in deze zaak. Hij stelde dat ook al zou aan Nederland en Duisland, zoals de staatssecretaris beargumenteert, voldoende bevoegdheid voor het besluit gedelegeerd zijn in het verdrag, dan nog moet het besluit getoetst worden aan de algemene rechtsbeginselen als de burger zich daarop beroept. In dit geval beriep belanghebbende zich met succes op het rechtszekerheidsbeginsel. Vóór de publicatie van het besluit in november 2007 was namelijk geen wijziging in dat geldende recht aangekondigd. Bovendien had belanghebbende gesteld dat als hij wél rekening had kunnen houden met toewijzing aan Nederland volgens het latere besluit, hij het volledige door Nederland in de heffing te betrekken bedrag bruto aan een stamrecht had willen besteden. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond te verklaren, en om in te gaan op de vraag of het besluit wel van toepassing is voor gevallen waarin de ontslagvergoeding is overeengekomen ná de publicatie van het besluit.
Wet: Wet: artikelen 10, 20 en 25 Belastingverdrag Nederland – Duitsland en het besluit van 14 november 2007, IFZ 2007/754M
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad, 26 augustus 2016 (gepubliceerd 16 september 2016, ECLI:NL:PHR:2016:875
Geef een reactie