Bij de heffing van erf- en schenkbelasting over verhuurde woningen is de leegwaarderatio volgens de Hoge Raad onverbindend als de uitkomst 10% of meer afwijkt van de werkelijke waarde op de waardepeildatum.
In deze zaak stelde de staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie in tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam inzake de waardebepaling van geërfde verhuurde onroerende zaken voor de aangifte erfbelasting. In tegenstelling tot Rechtbank Noord-Holland had Hof Amsterdam (verwijzend naar het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2015) geoordeeld dat de waardebepaling volgens artikel 10a UBSW (leegwaarderatio) buiten toepassing blijft als aannemelijk is dat die vastgestelde waarde in betekenende mate afwijkt van de waarde in het economische verkeer (wev) ten tijde van het belastbare feit. Volgens de Hoge Raad had het hof echter geen onjuiste of te vergaande betekenis toegekend aan het arrest van 3 april 2015. De wetgever heeft met de regeling in artikel 21, lid 8 SW en artikel 10a UBSW willen voorkomen dat door gebruik van de WOZ-waarde verhuurde woningen voor de erf- en schenkbelasting worden belast naar een waarde die te ver afwijkt van de waarde in het economische verkeer. Artikel 10a UBSW heeft daarom met artikel 17a UBIB (waar het om draaide in het arrest van 3 april 2015) gemeen dat de door de wetgever gedelegeerde bevoegdheid beperkt is tot het treffen van een regeling waardoor de grondslag van de belastingheffing bij benadering overeenkomt met de waarde in het economische verkeer van verhuurde onroerende zaken.
Wet: artikel 21, lid 8 SW, artikel 10a UBSW, artikel 5.20 lid 3 Wet IB 2001, artikel 17a UBIB
Meer informatie: Hoge Raad 23 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2135
Geef een reactie