Als een samenstel van rechtshandelingen kwalificeert als fraus legis, moet men volgens Advocaat-generaal (A-G) IJzerman dit samenstel volledig negeren. Dit geldt zelfs als de belastingheffing lager had kunnen uitpakken als de belanghebbende anders te werk was gegaan.
De conclusie van de A-G zag op een zaak waarin een nv 50% van de aandelen in een bv bezat en de andere helft ook in handen wilde krijgen. Omdat de bv kwalificeerde als een onroerendezaaklichaam (OZL; tegenwoordig spreekt de wet van onroerendezaakrechtspersoon), zou een directe verkrijging van de aandelen leiden tot de heffing van overdrachtsbelasting. De partijen probeerden deze heffing te omzeilen met een samenstel van rechtshandelingen waardoor de nv de aandelen in de drie 100%-dochtermaatschappijen van de bv verwierf. De inspecteur vond dat hier sprake was van fraus legis en legde de nv een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op. Hof Den Bosch verminderde deze naheffingsaanslag omdat een van de drie dochtermaatschappijen geen OZL was. Zie ook ‘Constructie ter besparing overdrachtsbelasting geen fraus legis’. De A-G adviseert de Hoge Raad het beroep van de staatssecretaris van Financiën tegen de hofuitspraak gegrond te verklaren. Nu sprake is van fraus legis, mag de Belastingdienst het gehele samenstel van rechtshandelingen negeren. Dit betekent dat ook het bezit aan onroerende zaken dat zich bevond in de drie dochtervennootschappen behoort tot de heffingsgrondslag voor de overdrachtsbelasting. Tenminste, voor zover de nv deze onroerende zaken had verkregen. Dit bezit omvatte mede de onroerende zaken in de dochtermaatschappij die geen OZL was.
Wet: artikelen 4 en 10 WBR 1970
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad, 21 juli 2016 (gepubliceerd 2 september 2016), ECLI:NL:PHR:2016:854
Geef een reactie