De Schumacker-uitzondering kan in beginsel ook van toepassing zijn als een belastingplichtige het grootste deel van zijn inkomen in meerdere werkstaten ontvangt. Zo blijkt uit een conclusie van Advocaat-Generaal Wathelet van het Europese Hof, naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Hoge Raad over de aftrek van hypotheekrente van een eigen woning in Spanje.
De belastingplichtige in kwestie was een in Spanje wonende Nederlander. Zijn arbeidsinkomsten bestonden uit bedragen die hem waren uitgekeerd door een in Nederland gevestigde bv en een in Zwitserland gevestigde GmbH. De arbeidsinkomsten waren voor 60% belast in Nederland en voor 40% in Zwitserland. Hij verwierf geen inkomsten in Spanje en wilde om die reden de hypotheekrente van zijn Spaanse eigen woning in aftrek brengen van zijn Nederlandse inkomsten. Zie ook: Hypotheekrenteaftrek Spaanse woning? HR stelt prejudiciële vragen. Volgens A-G Wathelet van het Hof van Justitie van de Europese Unie is het Schumacker-arrest ook in dit geval van toepassing. Het bepalende criterium is dat een staat de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige niet in aanmerking kan nemen wegens gebrek aan toereikend belastbaar inkomen. Dit terwijl met die situatie elders wel rekening kan worden gehouden omdat de belastingplichtige daar een passende bron van inkomsten heeft. Wanneer een belastingplichtige in meerdere staten werkt en die lidstaten bevoegd zijn om inkomsten uit dat werk te belasten, moeten de negatieve inkomsten pro rata in mindering worden gebracht op de inkomsten die zij belasten. Dat één van de werkstaten geen EU-lidstaat is, leidt niet tot een andere conclusie.
Reactie Hans de Vries
Taxence vroeg reactie aan Hans de Vries, Senior manager Tax Global Employer Services bij Deloitte. Volgens de Vries werd na het Schumacker-arrest vaak gekeken naar het werkland om te bepalen of dat land rekening moest houden met de persoonlijke en gezinssituatie van een niet-inwoner. Als meer dan 90% van het wereldwijde inkomen in dat land werd verdiend, moest het werkland dat inderdaad doen. De conclusie van de A-G past in de meer recente ontwikkeling waarbij niet de situatie in het werkland, maar in het woonland doorslaggevend is. In eerdere arresten (Commissie-Estland en Imfeld/Garcet) heeft het Hof van Justitie al aangegeven dat er uiteindelijk ergens rekening gehouden moet worden met de persoonlijke en gezinssituatie en als het woonland dat niet kan, het werkland dit moet doen. De 90%-eis die Nederland op dit moment dus stelt aan niet-inwoners om te kwalificeren voor een inwonersbehandeling lijkt daarom een te beperkte uitleg van deze Europese jurisprudentie, aldus de Vries.
Verder merkt de Vries op dat het wel belangrijk is te bedenken dat de A-G een adviseur is van het Europese Hof en dat het Hof dus nog uitspraak moet doen voordat zeker is wat de precieze gevolgen voor Nederland zijn.
Wet: artikel 2.5 Wet IB 2001 en artikel 3.120 Wet IB 2001
Meer informatie: Hof van Justitie van de Europese Unie, 7 september 2016, C-283/15
Geef een reactie