Een aanmerkelijk belang dat door huwelijksvermogensrecht aan de echtgenoot toebehoorde en waarop artikel 13a SW van toepassing is, viel in fiscale zin niet onder het vermogen van erflaatster. De bezitseis stond toepassing van de BOF dus in de weg.
In deze zaak hield een echtpaar dat was gehuwd in gemeenschap van goederen alle aandelen in een bv. Bij overlijden van de echtgenote verkreeg de echtgenoot 10% van de tot de nalatenschap behorende aandelen. Door vrijval van pensioen- en lijfrenteverplichtingen bij overlijden nam de waarde van de aandelen in de bv toe, welke de inspecteur op grond van artikel 13a Successiewet (SW) in aanmerking nam als belaste verkrijging. Hij weigerde hierop echter de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF), terecht volgens de rechtbank. Dat op grond van artikel 13a SW de waardestijging (en niet de waarde) van de aandelen wordt belast, maakt volgens de rechtbank niet dat de BOF niet op de verkrijging van toepassing kan zijn. Aan toepassing staat ook niet in de weg dat de echtgenoot al gerechtigd was tot de aandelen. Artikel 13a fingeert immers een verkrijging voor de SW en schakelt de BOF-artikelen niet uit. Er bestond echter geen recht op toepassing van de BOF omdat niet werd voldaan aan de bezitseis. Het aanmerkelijk belang dat op grond van het huwelijksvermogensrecht aan de echtgenoot kon worden toegerekend en waarop in dit geval artikel 13a SW van toepassing was, had in fiscale zin namelijk niet tot het vermogen van erflaatster behoord. Ook uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever heeft beoogd de BOF van toepassing te laten zijn op een fictieve verkrijging op grond van artikel 13a SW met voorbijgaan aan de bezitseis.
Wet: artikel 13a, 35c en 35d Successiewet 1956
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13 april 2016 (gepubliceerd 27 mei 2016), ECLI:NL:RBZWB:2016:2212
Geef een reactie