De btw-vrijstelling voor verzorging van de gezondheid van de mens geldt niet voor dienstverlening die bestaat uit terbeschikkingstelling van personeel. Dit blijkt uit een conclusie van Advocaat-Generaal Wattel.
De A-G kwam tot deze conclusie naar aanleiding van een beroep in cassatie van een organisatie die basisartsen en medisch specialisten inzette bij ziekenhuizen. De artsen waren in dienstbetrekking bij die organisatie. De A-G constateerde dat de parlementaire geschiedenis het onderscheid tussen medische gezondheidskundige verzorging en terbeschikkingstelling van (medisch) personeel niet opheldert en dat de jurisprudentie daarvoor criteria moest ontwikkelen. Het hof oordeelde volgens de A-G terecht dat de btw-vrijstelling voor medische diensten niet rechtstreeks kon gelden voor de werkzaamheden die de artsen verrichtten. De btw-relevante rechtsbetrekking was namelijk die tussen belanghebbende en de ziekenhuizen. Die rechtsbetrekking strekte niet tot medische dienstverlening door zelfstandig – zij het via een vehikel – opererende medici, maar tot terbeschikkingstelling van medisch personeel. De artsen boden hun diensten dus niet zelfstandig, zij het door tussenkomst van de belanghebbende aan (zoals artsen in een maatschap of met een eigen praktijk-BV). Het was de belanghebbende die in te lenen artsen aanbood, waardoor toepassing van de medische vrijstelling niet mogelijk was. Dit oordeel is volgens de A-G niet in strijd met het arrest van de Hoge Raad van 24 april 1991.
Wet: artikel 11, eerste lid, onderdeel g, sub 1°, letter a van de Wet op de omzetbelasting 1968
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad, 11 februari 2016 (gepubliceerd op 26 februari 2016), ECLI:NL:PHR:2016:67
Geef een reactie