Rechtbank Gelderland wijkt af van de berekeningsmethode met breuken naar rato van het aantal maanden in het recente overzichtsarrest van de Hoge Raad, omdat toepassing van die methode een onlogisch gevolg zou hebben.
De Hoge Raad had in het arrest van 19 februari 2016 een overzicht gegeven van de eerder gegeven beslissingen over de immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, met daarbij een aantal aanvullingen. Rechtbank Gelderland nam dit overzichtsarrest tot uitgangspunt in de volgende zaak.
Afwijkende berekeningsmethode
De rechtbank stelde dat de redelijke termijn van 2 jaar in de hoofdzaak met 6,5 maanden was overschreden en in de schadevergoedingszaken met een redelijke termijn van 1 jaar met 7,5 maanden. De totale overschrijding van de redelijke termijn bedroeg 14 maanden en dat kwam neer op een schadevergoeding van € 1.500. Vervolgens oordeelde de rechtbank dat alle zaken, hoewel het ging om verschillende belastingmiddelen, in hoofdzaak betrekking hadden op hetzelfde feitencomplex. Het ging bij de immateriële schadevergoeding immers om de spanning en frustratie bij de verzoeker en niet om de werkbelasting voor de rechtsbijstandverlener. Aanleiding om vanwege het grote aantal zaken een factor 1,5 toe te passen was er niet. De schadevergoeding van € 1.500 gold daarom voor alle zaken gezamenlijk. De rechtbank paste voor de toerekening van de overschrijding aan de Belastingdienst (2,5 maanden) en de Staat (11,5 maanden) niet de berekeningsmethode toe zoals was gebruikt in het overzichtsarrest. De Staat zou dan meer dan € 1.000 moeten betalen, terwijl niet meer dan 12 maanden overschrijding aan de Staat konden worden toegerekend. De afronding naar boven per half jaar zou dan voor rekening van de Staat komen, terwijl deze afronding meer in het domein van de Belastingdienst thuis hoort.
Wet: artikel 8:73 AWR (oud)
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 1 maart 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1062
Geef een reactie