Een inspecteur corrigeerde een VAR-wuo van een voormalig gemeenteambtenaar naar VAR-loon wegens feitelijke uitoefening van werkgeversgezag en het ontbreken van een directe vervangingsmogelijkheid. Terecht, zo oordeelde Hof Den Haag.
Een voormalig gemeenteambtenaar profileerde zich sinds 2012 al als organisatieadviseur. Hij verrichtte via interim/detacheringsbureaus vergelijkbaar werk bij (andere) gemeentes als hij voorheen in loondienst deed. Januari 2014 verrichtte de Belastingdienst een controle bij hem om te beoordelen of de VAR-wuo voor dat jaar terecht was afgegeven. Hij bleek feitelijk twee of drie opdrachtgevers per jaar te hebben, die hem dan voor en opdracht neerzetten bij een gemeente. Blijkens de contracten met de interim-bureaus moest hij instructies van de gemeentes opvolgen en het werk door hen laten controleren, mocht hij zich slechts na goedkeuring eventueel laten vervangen en moest hij zich aan een relatiebeding van het interim-bureau houden. In hoger beroep was de vraag of dit een juist oordeel was en of de inspecteur de beschikking wel in maart 2014 mocht herzien. Aangezien de ambtenaar zijn beroep op het vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel ook in hoger beroep niet onderbouwde, stond niets de herziening in de weg. Hof Den Haag verklaarde het hoger beroep dan ook ongegrond.
Wet: artikel 3.156 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 16 maart 2016 (gepubliceerd 29 maart 2016), ECLI:NL:GHDHA:2016:821
Geef een reactie