Advocaat-generaal (A-G) Wattel heeft de Hoge Raad een advies gegeven in verband met het beroep van een Belgische aandeelhouder tegen de weigering van de fiscus om hem een teruggaaf van dividendbelasting te verlenen. De A-G adviseert de Raad het cassatieberoep ongegrond te verklaren. Hij concludeert dat de druk van de dividendbelasting voor de buitenlandse aandeelhouder niet zwaarder is dan voor binnenlandse aandeelhouders.
De A-G verwijst voor zijn conclusie mede naar een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU (17 september 2015, nr. C-10/14). Zie ook: Nederlandse dividendheffing mogelijk strijdig met EU-recht.
Van het Hof moet men bij de toetsing of sprake is van een ongelijke behandeling en schending van vrijheid van het kapitaalverkeer de belastingdruk voor binnenlands een buitenlands belastingplichtigen vergelijken. Daarbij moet dus ook de inkomstenbelastingpositie van binnenlandse aandeelhouders worden betrokken. Als referentievak moet men een kalenderjaar hanteren. Bovendien vindt de drukvergelijking niet per aandeel plaats, zoals de Belgische belanghebbende in deze zaak stelde, maar voor het aandelenbezit als geheel. Daarnaast moet men rekening houden met het heffingsvrij vermogen. In deze zaak zag de Belgische aandeelhouder af van aanspraak op heffingsvrij vermogen en wilde hij geen inzicht geven in zijn overige vermogen. De A-G concludeert echter dat zelfs onder de vermogenstoerekening, die in deze procedure het best uitpakt voor de Belgische aandeelhouder, geen sprake is van een zwaardere druk dan voor een binnenlandse aandeelhouder.
Wet: artikel 1 Wet Div.bel. 1965
Verdrag: artikel 63 VwEU
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad, 29 december 2015 (gepubliceerd 29 januari 2016), ECLI:NL:PHR:2015:2555
Geef een reactie