De Europese Commissie verwijt de Nederlandse fiscus de btw-vrijstelling voor de verhuur van lig- en bergplaatsen voor vaartuigen zowel te ruim als te eng te hebben toegepast. Het Hof van Justitie van de EU heeft de Commissie in het gelijk gesteld.
Volgens de huidige wet is de verhuur van lig- en bergplaatsen voor vaartuigen aan leden van watersportorganisaties onder voorwaarden vrijgesteld van omzetbelasting. Een voorwaarde is dat de watersportorganisatie geen gebruik maakt van werknemers. Het inzetten van vrijwilligers is wel toegestaan. Daarnaast mag de organisatie met de verhuur geen winst beogen. Deze vrijstelling is onderdeel van de btw-vrijstelling voor diensten van sportverenigingen aan hun leden. Het hof heeft geconstateerd dat deze vrijstelling in Nederland ook is toe te passen als de desbetreffende vaartuigen worden gebruikt voor recreatie of bewoning. Daarmee reikt de Nederlandse vrijstelling verder dan is toegestaan volgens de Btw-richtlijn. De eis dat de watersportorganisatie geen werknemers in dienst mag hebben, gaat weer te ver, aldus het hof. De fiscus mag het verlenen van de vrijstelling voor sportgerelateerde activiteiten aan niet-publiekrechtelijke instellingen van geval tot geval afhankelijk stellen van voorwaarden. Deze voorwaarden moeten dan voorkomen dat concurrentieverstoring plaatsvindt. Maar lidstaten mogen geen algemene maatregelen nemen die de werkingssfeer van de vrijstellingen in de Btw-richtlijn inperken. Het hof stelde de Europese Commissie op beide punten in het gelijk. Nederland zal dus de wetgeving moeten aanpassen.
Wet: artikel 11, eerste lid, onderdeel e en tweede lid Wet OB 1968
Meer informatie: Hof van Justitie van de EU, 25 februari 2016, C-22/15
Geef een reactie