Het Hof heeft volgens A-G Niessen onterecht geconcludeerd dat geen sprake is van een fictieve dienstbetrekking als de verplichting om arbeid persoonlijk te verrichten ontbreekt. Van belang is of de arbeid feitelijk persoonlijk wordt verricht.
In deze zaak ging het om de vraag of sprake was van een privaatrechtelijke dan wel fictieve dienstbetrekking tussen de bv en de op haar projecten ingezette Slowaakse ijzervlechters. Aangezien een gezagsverhouding ontbrak en de Slowaken niet verplicht waren de arbeid persoonlijk te verrichten, oordeelde Hof Arnhem-Leeuwarden eerder dat geen sprake was van een werkelijke of fictieve dienstbetrekking. Advocaat-Generaal Niessen zette daar echter zijn vraagtekens bij. Om te beginnen had Hof Arnhem-Leeuwarden volgens A-G Niessen niet voldoende gemotiveerd waarom geen sprake was van echte dienstbetrekkingen. Daarnaast had Hof Arnhem-Leeuwarden bij de toetsing of sprake was van een fictieve dienstbetrekking in de zin van artikel 2c Uitvoeringsbesluit Loonbelasting de zinsnede ‘degene, die persoonlijk arbeid verricht’ onjuist uitgelegd. Van belang is dat de arbeid feitelijk persoonlijk wordt verricht. Het is echter niet noodzakelijk dat de betrokkene zich daartoe heeft verbonden. A-G Niessen adviseerde de Hoge Raad dan ook deze zaak te verwijzen zodat opnieuw kan worden getoetst of sprake is een privaatrechtelijke dienstbetrekking, dan wel een fictieve dienstbetrekking.
Wet: artikel 2 Wet LB 1964, artikel 2c Uitv. besl. LB 1965, artikel 7:610 BW
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad, 31 mei 2016 (gepubliceerd 17 juni 2016), ECLI:NL:PHR:2016:501
Geef een reactie