Om de reisaftrek in de inkomstenbelasting te mogen toepassen, moet een werknemer met het openbaar vervoer reizen. De omstandigheid dat de werknemer niet met het openbaar vervoer kan reizen, is geen reden om de voorwaarden voor de reisaftrek buiten beschouwing te laten.
In een zaak voor Hof Den Bosch meende een vrouw die met de auto naar haar werk reed dat zij toch de reisaftrek mocht toepassen. Gezien de reisafstand tussen haar woning en de plaats van haar werkzaamheden, de aansluiting van bus en trein en aanvangstijden van haar werk, was het gebruik van openbaar vervoer niet mogelijk. Volgens de vrouw was het daarom in haar geval in strijd met de redelijkheid en billijkheid om aan de reisaftrek het gebruik van openbaar vervoer als voorwaarde te stellen. Hof Den Bosch achtte zichzelf echter niet bevoegd om op grond van de redelijkheid en billijkheid een juiste wetstoepassing achterwege te laten. De vrouw stelde vervolgens dat de Belastingdienst in soortgelijke gevallen wel reisaftrek verleende maar in haar geval niet. De inspecteur wees erop dat in de soortgelijke gevallen die de vrouw noemde wel met het openbaar vervoer was gereisd. Het hof constateerde dat de fiscus geen gelijke gevallen ongelijk had behandeld en verklaarde het beroep van de vrouw ongegrond.
Meer informatie: Hof Den Bosch, 31 maart 2016 (gepubliceerd 21 juni 2016), ECLI:NL:GHSHE:2016:1334
Geef een reactie