Volgens de Hoge Raad kan er alleen sprake zijn van het niet doen van de vereiste aangifte indien de inspecteur de belastingplichtige heeft uitgenodigd tot het doen van aangifte.
Belanghebbende had niet de vereiste aangifte gedaan en werd geconfronteerd met navorderingsaanslagen. Volgens het hof was belanghebbende op 27 augustus en 8 oktober 2010 herinnerd en aangemaand om aangifte te doen. De inspecteur had aannemelijk gemaakt dat de brieven naar zijn adres waren verstuurd.
Belanghebbende ging in cassatie en stelde dat hij de uitnodiging, herinnering en aanmaning om aangifte te doen, niet had ontvangen. De inspecteur kon alleen niet-getekende afschriften van de herinnering en aanmaning overleggen. Belanghebbende gaf aan dat hiermee niet aangetoond was dat hij uitgenodigd was om aangifte te doen.
De Hoge Raad was van mening dat de inspecteur aannemelijk moest maken dat de uitnodiging tot het doen van aangifte op het adres van de belanghebbende was ontvangen of aangeboden dan wel de belanghebbende anderszins had bereikt. De inspecteur kon in eerste instantie volstaan met het bewijs van verzending van de uitnodiging naar het juiste adres. Verder gaf de Hoge Raad aan dat het hof niet had vastgesteld dat de uitnodiging naar het juiste adres was verzonden, maar slechts dat de herinnering en de aanmaning op het adres van belanghebbende waren ontvangen of aangeboden. Dat vond de Hoge Raad echter onvoldoende om te kunnen aannemen dat belanghebbende was uitgenodigd tot het doen van aangifte.
Wet: Artikel 27e Algemene Wet Rijksbelasting
Meer informatie: Hoge Raad 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1268
Geef een reactie