Dat koper en verkoper bij de verkoop van een onderneming als onafhankelijke partijen hebben gehandeld, wil nog niet zeggen dat de overeengekomen prijs voor overdracht van de onderneming zakelijk is geweest. De partijen kunnen ook een andere bedoeling hebben.
Een voorbeeld hiervan is een bv die haar paaldansclub verkocht voor € 500.000 en kort daarna een huurovereenkomst met een looptijd van tien jaar sloot met de koper voor € 650.000 per jaar. In geschil was of in werkelijkheid een goodwillcomponent was begrepen in de voor het pand betaalde huur. Volgens het hof kon men, gelet op de combinatie van de ‘lage’ koopsom en de ‘hoge’ huur, niet zomaar ervan uitgaan dat de overeengekomen huurvergoeding – en daarmee ook de overeengekomen prijs voor overdracht van de onderneming – zakelijk was. Het hof moest dus de zakelijkheid van de huurvergoeding, en daarmee van de koopsom nader beoordelen. In de eerste plaats was de bedongen overdrachtsprijs van € 500.000 zeer laag in verhouding tot de in voorafgaande jaren gerealiseerde winsten. Bovendien was de huur aanzienlijk hoger dan de zakelijk te achten huur die voorheen tussen verkoper en haar aandeelhouders gold. Uiteindelijk hadden geen van de partijen voldoende inzicht geboden in wat moest worden beschouwd als een zakelijke huurvergoeding. Het hof stelde in goede justitie en meer in overeenstemming met de economische werkelijkheid de jaarlijkse huurprijs vast op € 150.000 en de goodwill, die verband hield met de overgedragen paaldansclub, op € 500.000. Uitstel van winstneming was niet toegestaan. De contante waarde van de vergoeding voor goodwill moest in zijn geheel in één jaar worden belast als verkoopwinst van de onderneming.
Wet: artikel 8 Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 12 juli 2016 (gepubliceerd op 3 augustus 2016), ECLI:NL:GHAMS:2016:3106
Geef een reactie