Dat een bedrijfspand is verhuurd vormt onder omstandigheden een factor op grond waarvan tot een andere waarde wordt gekomen dan de waarde in onverhuurde staat. Volgens Hof Amsterdam is er geen sprake van dergelijke omstandigheden als de huurovereenkomst onder ongebruikelijke condities is gesloten.
Nadat twee vennoten van een vennootschap onder firma hun onderneming hadden gestaakt, ging het bedrijfspand volgens hen voor € 550.000 over van het ondernemingsvermogen naar het privévermogen. De inspecteur was het daar niet mee eens. Naast de waarde van het pand op de stakingsdatum was ook de waarde van het pand voor de bepaling van het inkomen uit sparen en beleggen in geschil. Het hof besliste dat de rechtbank teveel gewicht had toegekend aan de overeengekomen huur van € 168.000 per jaar. De overeengekomen huur was, gelet op de in de huurovereenkomst bedongen voorwaarden, niet (zonder meer) representatief voor de markt bij de waardering van het pand. De huurovereenkomst kon namelijk door de huurder eenzijdig worden opgezegd, de huurder moest op (zeer) korte termijn over het pand beschikken en de overeenkomst was afgesloten voor een ongebruikelijk korte duur. Onder deze omstandigheden vond het hof het niet aannemelijk dat de huurovereenkomst per saldo de waarde van het pand anders deed zijn dan de waarde in onverhuurde staat. Het hof zag ook geen reden om het pand voor de bepaling van het inkomen uit sparen en beleggen anders te waarderen dan op de stakingsdatum. Nu geen van de partijen de door hen gestelde waarde voldoende had onderbouwd, stelde het hof de waarde van het pand in goede justitie vast op € 700.000.
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 31 mei 2016 (gepubliceerd op 13 juli 2016), ECLI:NL:GHAMS:2016:2763
Geef een reactie