Voor de aftrek van kosten voor de eigen woning, is de positie van een betaler van een erfpachtcanon vergelijkbaar met de positie van degene die hypotheekrente betaalt. Als echter geen direct verband bestaat tussen de erfpachtcanon en de aankoop, onderhoud of verbetering van de woning, loopt men de aftrek alsnog mis.
In deze zaak verkocht een vader in 2006 zijn woning aan zijn kinderen onder voorbehoud van een voortdurend recht van erfpacht en opstal (meer feiten zie Erfpachtcanon binnen familie aftrekbaar dankzij waardebelang). Er ontstond discussie over de aftrek van de betaalde erfpachtcanon als kosten met betrekking tot de eigen woning in 2008. Tegen het advies van A-G Niessen in, maar in lijn met Hof Amsterdam oordeelde de Hoge Raad dat de inspecteur terecht de aftrek had geweigerd. De wetgever is er vanuit gegaan dat de positie van erfpachter die een canon moet betalen vergelijkbaar is met de positie van degene die rente moet betalen voor de verwerving, onderhoud of verbetering van een woning. In beide gevallen is een periodieke betalingsverplichting verbonden aan het houden en gebruik van de woning.
Gelijkstelling met rente gerechtvaardigd
In dit geval hing de erfpachtcanon echter niet zozeer samen met het behouden en kunnen blijven gebruiken van de woning dat gelijkstelling met rente gerechtvaardigd was. Het hof had volgens de Hoge Raad terecht vastgesteld dat het vermogen dat was vrijgekomen door het geheel van rechtshandelingen, niet was besteed aan het onderhoud of een uitbreiding/verbetering van de woning. De bij verkoop gerealiseerde meerwaarde op de grond was namelijk geschonken aan de kinderen door kwijtschelding van de verschuldigde koopsom. Dit was vergelijkbaar met het geval waarin een eigenaar jaren na aankoop zijn hypothecaire lening verhoogt en de vrijgekomen middelen voor andere doeleinden gebruikt dan de eigen woning. Dan is de extra verschuldigde rente ook niet aftrekbaar. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van de belastingplichtige daarom ongegrond.
Wet: artikel 3.111 lid 1 en 3.120 lid 1 onder b Wet IB 2001 (tekst 2008, zie ook huidig artikel 3.120 lid 1 onder c Wet IB 2001)
Meer informatie: Hoge Raad, 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1353
Geef een reactie