De strikte toepassing van de voorwaarden voor MIA leidde volgens de Hoge Raad terecht tot weigering van deze investeringsaftrek in geval van verwerking van niet-gecertificeerd hout bij de verbouwing.
In deze zaak had een bv die een hotel-restaurant exploiteerde een investering gedaan van € 1 miljoen ter verbouwing van de keuken en het restaurant. In de vpb-aangifte voor 2011 verzocht de bv om milieu-investeringsaftrek (MIA), maar de inspecteur weigerde deze omdat bij de verbouwing zo’n € 8.000 aan niet-gecertificeerd hout was gebruikt. Na Rechtbank Den Haag en Gerechtshof Den Haag stelde ook de Hoge Raad de inspecteur in het gelijk. Om voor een investering in een ‘nieuw gebouw voor gecertificeerde dienstverlening’ in aanmerking te komen voor MIA, moet het aangeschafte hout dat verwerkt wordt in het gebouw duurzaam zijn. Het hof had daarom terecht geoordeeld dat het in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever is om MIA niet toe te passen als bij de investering niet uitsluitend gecertificeerd hout is verwerkt. Volgens de Hoge Raad was er geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel ten opzichte van gevallen waarbij op grond van beleid MIA wordt verleend als voor maximaal € 500 aan niet-gecertificeerd hout is gebruikt. De inspecteur had dus terecht geen MIA verleend voor de investering.
Wet: artikel 8 Wet Vpb 1969, artikel 3.40 en 3.42a Wet IB 2001, artikelen 1a en 2 Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009
Meer informatie: Hoge Raad, 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1355
Geef een reactie