Renten en kosten van schulden die zijn aangegaan ter betaling van eigenwoningschulden behoren – ook als de eigenwoningbezitter door de bank wordt gedwongen om de rente te betalen met creditcardpinopnames – niet tot de aftrekbare kosten.
Alleen renten van schulden (kosten van geldleningen daaronder begrepen) die behoren tot de eigenwoningschuld worden aangemerkt als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning. Renten en kosten die betrekking hebben op creditcardopnames voor het betalen van rente aan de bank, ter zake van de eigenwoningschuld vallen daar niet onder. Deze renten en kosten zijn in artikel 3.120, vierde lid Wet IB 2001 expliciet uitgezonderd van de voor aftrek in aanmerking komende kosten. De ‘kosten van geldlening’ genoemd aan het slot van het vierde lid betreffen niet kosten die zijn gemaakt in verband met creditcardopnames voor de betaling van renten ter zake van de eigenwoningschuld, aldus Hof Den Haag. Die kosten betreffen gelet op het gebruik van het woord ‘daar’ in artikel 3.120, vierde lid (volgens de tekst uit 2012), kosten als bedoeld in het eerste lid, die rechtstreeks zijn gemaakt voor en direct samenhangen met de eigenwoningschuld. Aangezien de creditcardopnames waren aangewend voor het betalen van rente op de lening bij de bank – en niet voor het financieren van de kosten van die geldlening – bestond er geen recht op aftrek. Dat de bank belanghebbende ten onrechte een hogere lening had verstrekt dan zijn leencapaciteit toeliet, maakte het oordeel niet anders.
Wet: artikel 3.120, eerste lid, aanhef, onderdeel a van de Wet inkomstenbelasting 2001
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag, 12 juli 2016 (gepubliceerd op 19 juli 2016), ECLI:NL:GHDHA:2016:2104
Geef een reactie