Er zijn diverse maatregelen voorgesteld met betrekking tot de dividendbelasting. Zo wil de wetgever de antimisbruikregeling in de inhoudingsvrijstelling in buitenlandse situaties aanpassen. Het toepassen van deze inhoudingsvrijstelling zal vereisen dat de entiteit in de ‘rechte lijn’ boven Nederland een onderneming drijft.
Dividendbelasting
Als iemand dividend, opbrengst op winstbewijzen en dergelijke ontvangt van een Nederlandse (aandelen)vennootschap, zal daarop in beginsel een inhouding van dividendbelasting moeten plaatsvinden. In eerste instantie maakt het daarbij niet uit of de ontvanger een binnenlandse of een buitenlandse belastingplichtige is. Voor de komende jaren bestaan diverse plannen ten aanzien van de dividendbelasting die variëren van een gedeeltelijke afschaffing tot uitbreiding. Zo was op Prinsjesdag 2017 een wetsvoorstel gepubliceerd dat beoogt ook opbrengsten op lidmaatschapsrechten in een zogeheten houdstercoöperatie (zie: ‘Inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling’ te belasten met dividendbelasting.
Deelnemingsvrijstelling en fiscale eenheid
Het lichaam dat het dividend uitkeert hoeft geen dividendbelasting in te houden op dividend dat:
- bij de gerechtigde onder de deelnemingsvrijstelling of deelnemingsverrekening valt; of
- in handen komt van een lichaam dat tot dezelfde fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting behoort als het uitkerende lichaam.
In beide gevallen geldt als aanvullende voorwaarde dat de deelneming respectievelijk het belang in het uitkerende lichaam behoort tot het vermogen van een onderneming die de gerechtigde in Nederland drijft.
Inhoudingsvrijstelling EU/EER-situaties
Daarnaast is de inhoudingsvrijstelling van toepassing als de opbrengstgerechtigde:
- een lichaam is dat volgens de fiscale wetgeving van een andere lidstaat van de EU of EER is gevestigd in die lidstaat; en
- op het tijdstip van ontvangst van de opbrengst een belang in het uitkerende lichaam heeft waarop de deelnemingsvrijstelling of de deelnemingsverrekening van toepassing zou zijn als het lichaam in Nederland was gevestigd.
De voorgestelde Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling bevat een maatregel om het bereik van de bovenstaande inhoudingsvrijstelling te vergroten. De inhoudingsvrijstelling geldt onder dit wetsvoorstel ook als het opbrengstgerechtigde lichaam is gevestigd in een land waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten.
Uitzondering inhoudingsvrijstelling
De inhoudingsvrijstelling moet buiten toepassing blijven als de opbrengstgerechtigde een buitenlands lichaam is dat:
- volgens een belastingverdrag met een derde staat wordt geacht buiten de EU en de EER te zijn gevestigd;
- een functie vervult die is te vergelijken met een beleggingsinstelling; of
- op grond van een antimisbruikbepaling in het belastingverdrag geen recht heeft op een verlaging van bronheffing op dividenden (antimisbruikregeling).
Antimisbruikregeling
Wordt de voorgestelde Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling aangenomen, dan zal de antimisbruikregeling in de dividendbelasting worden aangepast. De regeling zal dan sterke gelijkenis vertonen met de huidige regeling in de vennootschapsbelasting ten aanzien van buitenlandse lichamen die een aanmerkelijk belang houden in een Nederlands lichaam.
Vennootschapsbelasting
Als een buitenlands lichaam een aanmerkelijk belang houdt in een Nederlands lichaam, kan dit buitenlandse lichaam een buitenlands belastingplichtige zijn voor de vennootschapsbelasting. Dit is nu het geval als het buitenlandse lichaam dat aanmerkelijk belang houdt met als (een van de) hoofddoel(en) het ontgaan van de heffing van inkomsten- of dividendbelasting bij een ander. Dit vereiste wordt de subjectieve toets genoemd. Daarnaast moet sprake zijn van een kunstmatige constructie of van een reeks van constructies (objectieve toets). Een constructie kan uit verschillende stappen of onderdelen bestaan. De inspecteur bestempelt een constructie als kunstmatig als hij meent dat deze constructie niet is opgezet op grond van zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen. Dit is onder meer het geval als de Nederlandse vennootschap niet voldoet aan de substance-eisen. De objectieve en subjectieve toets gaan ook gelden voor de inhoudingsvrijstelling voor de dividendbelasting in internationale situaties.
Kamervragen
Naar aanleiding van de nieuwe substance-eisen zijn Kamervragen gesteld (zie: ‘Kwalitatieve loonsom als substance-eis’). De staatssecretaris van Financiën ging ook in over de vraag over het belang van het uitoefenen van een onderneming in de ‘rechte lijn’ boven Nederland. Hij licht toe dat hierbij uitsluiting is gezocht bij uitgangspunten van de Moeder-dochterrichtlijn. Bij de toepassing van dit uitgangspunt moet het belang in de Nederlandse vennootschap (in)direct in handen zijn van een entiteit die een onderneming drijft. Zo’n entiteit mag dit belang ook middellijk houden via een vennootschap die een zogeheten schakelfunctie vervult. Een schakelfunctie wil zeggen dat een relatie wordt gelegd tussen de bedrijfsmatige activiteiten van de (uiteindelijke) moedermaatschappij en de activiteiten van de (klein)dochtermaatschappij. Een schakelvennootschap kan echter alleen een schakelfunctie vervullen als de entiteit die het belang (gedeeltelijk) houdt in de ‘rechte lijn’ boven Nederland een onderneming drijft.
Wet: artikel 17 Wet Vpb 1969 en artikelen 1 en 4 Wet DB 1965
Meer informatie: ministerie van Financiën 2 november 2017, 2017-0000210453
Geef een reactie