De Staatssecretaris heeft een nieuw besluit uitgebracht over één van de belangrijkste fictiebepalingen in de Successiewet, artikel 10 SW. Er zijn verschillende situaties denkbaar die onder de toepassing van artikel 10 SW vallen. Het besluit bevat beleid over de toepassing van artikel 10 SW bij gesplitste aankoop, splitsing na aankoop, de vergoeding bij schuldigerkenning uit vrijgevigheid en de overdracht (van de eigen woning) onder voorbehoud van huur.
Gesplitste aankoop, splitsing na aankoop
Tot en met 2009 was het zo dat artikel 10 SW alleen van toepassing was wanneer de erflater zelf de bloot eigendom van een goed had overgedragen. Vanaf 2010 is artikel 10 SW ook van toepassing bij de zogenoemde gesplitste aankoop en bij splitsing na aankoop. Voor wat betreft de gesplitste aankoop kan worden gedacht aan de situatie dat de erflater het vruchtgebruik van een goed koopt, terwijl de kinderen de blote eigendom kopen. Met betrekking tot splitsing na aankoop kan het zo zijn dat de kinderen het goed kopen en vervolgens het recht van vruchtgebruik overdragen aan hun ouders. In het besluit wordt een rekenvoorbeeld gegeven over de toepassing van artikel 10 SW in die situaties. Met name is daarbij van belang de bepaling van het opgeofferde bedrag door de kinderen, omdat die in mindering komt op de waarde van hun verkrijging.
Schuldigerkenningen uit vrijgevigheid
Bij schuldigerkenningen uit vrijgevigheid kan bij het overlijden van de schuldigerkenner ook sprake zijn van een fictieve verkrijging. Het is mogelijk toepassing van artikel 10 SW te voorkomen door een rente van (minimaal) 6% overeen te komen en deze ook daadwerkelijk jaarlijks te betalen Bij eventuele inhaalbetalingen dient een percentage van 6% samengesteld te worden gebruikt. Het komt voor dat vóór 2010 een rente was overeengekomen die lager was dan 6%. Wanneer deze (lagere) rente volgens de toen geldende opvattingen zakelijk was, kan van dit lagere percentage worden uitgegaan.
Voorts is ten aanzien van de rentevergoeding bij schuldigerkenningen bepaald dat een daadwerkelijke jaarlijkse vergoeding van ten minste 6% van het schuldig erkende bedrag altijd volstaat, ook als een zakelijke rente op zich hoger zou zijn dan 6%.
Overdracht (van de eigen woning) onder voorbehoud van huur
Vanaf 2010 dient bij de overdracht een huur te zijn overeengekomen die minimaal 6% van de WOZ-waarde van de woning in onbezwaarde staat bedraagt. In het besluit is een overgangsregeling opgenomen voor de situatie waarin een onroerende zaak vóór 1 januari 2010 was overgedragen onder voorbehoud van een huurrecht. Wanneer de huur op dat moment was vastgesteld op een zakelijke prijs, kan ook na 2010 van die huurprijs worden uitgegaan. Een belangrijke voorwaarde voor deze versoepeling is wel dat de huurprijs zakelijk wordt gehouden tot aan het overlijden. Dit kan bijvoorbeeld door de huursom de trendmatige huurontwikkeling te laten volgen.
Overige maatregelingen/verduidelijkingen
In het besluit is een overgangsregeling opgenomen voor de waarde van woningen die zijn overgedragen vóór 1 januari 2010. Voor de toepassing van artikel 10 SW blijft de waardeaangroei vanaf de datum van de rechtshandeling tot 1 januari 2010 buiten aanmerking. De waardestijging vanaf 1 januari 2010 tot aan het moment van overlijden wordt wel weer in aanmerking genomen voor de bepaling van de omvang van de verkrijging.
De waardestijging die ontstaat door tussentijdse verbeteringen wordt niet in de grondslag van artikel 10 SW betrokken. Een uitzondering hierop is een verbetering die het gevolg is van de omzetting van volle eigendom in vruchtgebruik.
In het besluit wordt een groot aantal voorbeelden gegeven die de toepassing van artikel 10 SW verduidelijkt in voorkomende situaties.
Meer informatie: Besluit Staatssecretaris van Financiën d.d. 4 april 2012, nr. BLKB2012/103M
Geef een reactie