Ondernemers kunnen (zonder dat er sprake is van een fiscale eenheid) samenwerken en kosten maken die zij vervolgens onderling verdelen. In beginsel is men omzetbelasting verschuldigd over deze kostendoorberekening. Deze btw-heffing kan echter achterwege blijven als sprake is van kosten voor gemene rekening. Hieraan zijn wel strikte voorwaarden verbonden.
Het leerstuk ‘kosten voor gemene rekening’ komt niet voor in de wet, maar is ontwikkeld in de jurisprudentie (Hoge Raad, 23 april 1997, LJN: AA2154). Als een ondernemer een beroep doet op dit leerstuk zal de fiscus beoordelen of de ondernemer aan alle voorwaarden voldoet. Slaagt de ondernemer erin aannemelijk te maken dat sprake is van kosten voor gemene rekening, dan kan de doorberekening buiten de heffing blijven.
Criteria
De Hoge Raad heeft de navolgende criteria gegeven voor de invulling van het begrip ‘kosten voor gemene rekening’:
- de kosten worden gemaakt ten behoeve van verschillende ondernemers;
- in eerste instantie betaalt één van de ondernemers deze kosten;
- de kosten worden volgens een van te voren vaststaande verdeelsleutel over de ondernemers omgeslagen;
- het risico van de kosten raakt de ondernemers volgens die afgesproken verdeelsleutel.
Er is dus ook sprake van kosten voor gemene rekening, als de kosten in eerste instantie door één van de deelnemende ondernemers worden betaald en voor het werkelijke bedrag volgens een verdeelsleutel over de deelnemende ondernemers worden omgeslagen. Dit geldt ook voor kosten die niet door derden in rekening zijn gebracht, maar die opkomen bij één van de ondernemers die de afspraak hebben gemaakt de kosten gezamenlijk te dragen. In beide gevallen kan de doorberekening buiten de btw-heffing blijven. De betrokken ondernemingen zijn als het ware ieder individueel materieel afnemer van de prestaties met alle risico’s van dien, hoewel een van hen als formele afnemer optreedt.
Vergoeding
Als een ondernemer bij de deelnemende ondernemers meer verhaalt dan het overeengekomen kostenaandeel, zal de fiscus het meerdere in beginsel zien als een vergoeding voor een prestatie. Het meerdere wordt dan in de btw-heffing betrokken. Mocht een ondernemer alle kosten, op een gering deel na, geheel doorberekenen aan de andere deelnemende ondernemer, dan is ook geen sprake van het dragen van kosten voor gemene rekening. De fiscus beschouwt dit dan als een vergoeding voor een levering of een dienst. De ondernemer is in dat geval omzetbelasting verschuldigd over de ontvangen vergoeding. De Hoge Raad (LJN: BC3696) heeft ook duidelijk gemaakt dat een ondernemer niet met succes een beroep kan doen op het leerstuk ‘kosten voor gemene rekening’ als hij alle kosten aan de andere deelnemers doorberekend zonder daarvan zelf een deel te dragen.
Delen van personeel
Het leerstuk ‘kosten voor gemene rekening’ kan ook van toepassing zijn in situaties waarin twee of meer ondernemers personeel delen, zelfs als het personeel bij één van hen in dienst is. Dit speelde onlangs in een zaak voor rechtbank Haarlem en later voor Hof Amsterdam. Het ging in deze zaak om een school die onderwijs verstrekte en die daarnaast ook de administraties verzorgde van een aantal scholen. Deze activiteit werd verricht door het personeel dat bij die school in loondienst was. De werkzaamheden vonden plaats in een pand dat de school speciaal daarvoor had ingericht. De school stelde dat de bedragen die zij ontving van de deelnemende scholen als kosten voor gemene rekening kwalificeerden. De inspecteur meende echter dat sprake was van een vergoeding voor de prestatie die de school voor de deelnemende scholen verrichtte.
Formeel en materieel werkgever
Volgens de rechtbank was in dit kader vooral van belang of sprake was van formeel gezien één werkgever, maar materieel gezien twee of meer werkgevers. Materieel werkgeverschap houdt volgens de rechtbank niet alleen het delen van financiële risico’s ingeval van bijvoorbeeld ziekte of ontslag in. Er moet ook sprake zijn van een verdeling in de feitelijke dagelijkse leiding, zoals het uitoefenen van gezag. De rechtbank vond dat de deelnemende scholen zich op geen enkele wijze als materieel als werkgever van de desbetreffende werknemers gedroegen. Nergens uit bleek dat de deelnemende scholen zich bemoeiden met het personeel dat in dienst was bij belanghebbende. Ook wees de rechtbank op het feit dat bij het delen van personeel een verdeling van de te werken arbeidsuren essentieel was. De belanghebbende had dit echter niet gedaan. Deze feiten en omstandigheden brachten de rechtbank tot het oordeel dat in dit geval geen sprake was van het delen van personeel (en de daarmee samenhangende kosten).
Geen kosten voor gemene rekening
Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Voor de toepassing van het leerstuk ‘kosten voor gemene rekening’ moeten namelijk alle partijen rechtstreeks betrokken zijn bij het maken van de kosten. De kosten moeten vervolgens zodanig over de betrokken partijen worden omgeslagen dat de grootte van ieders aandeel in de kosten tot uitdrukking komt. In de zaak in kwestie ging de betrokkenheid van de deelnemende scholen echter niet verder dan het afnemen van een gekozen pakket van werkzaamheden tegen een deel van de totale kosten.
Wet: artikel 11, lid 1 onderdeel o Wet OB 1968
Meer informatie: Hof Amsterdam, 28 juni 2012 (gepubliceerd 4 juli 2012), LJN: BX0225
Geef een reactie