Niet alle vrijwillig verrichte arbeid leidt tot het ontstaan van een natuurlijke verbintenis voor degene voor wie het werk is gedaan. Een schenking is dan niet vrijgesteld van schenkbelasting. Dit is bevestigd in een arrest van de Hoge Raad.
In het arrest was sprake van een stiefzoon die zijn (bedlegerige) stiefmoeder had verzorgd. De stiefmoeder deed vervolgens verschillende (periodieke) schenkingen aan hem. De stiefzoon was van mening dat zijn stiefmoeder met deze schenkingen voldeed aan een op haar rustende natuurlijke verbintenis. Het argument dat hij hiervoor aanvoerde was: ‘Voor wat, hoort wat’.
Wat is een natuurlijke verbintenis?
De zaak werd eerst behandeld door de rechtbank. De rechtbank ging uitgebreid in op het begrip ‘natuurlijke verbintenis’. Op basis van artikel 6:3 lid 2 BW ontstaat een natuurlijke verbintenis ‘wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt’. Voor de uitleg van deze bepaling sloot de rechtbank aan bij al wat oudere arresten van de Hoge Raad. In deze arresten is bepaald dat ‘aan de hand van de omstandigheden van het geval en de verhouding van de daarbij betrokken personen moet worden uitgemaakt of een verplichting uit de moraal of fatsoen zo dringend is dat degene ten opzichte van wie de verplichting bestaat, de nakoming ervan mag beschouwen als een aan hem toekomende prestatie’. Ook na de invoering van het (N)BW in 1992 zijn deze arresten van toepassing gebleven.
Iets terug doen is niet verplicht
Vervolgens oordeelde de rechtbank dat het verzorgen van een bedlegerige stiefmoeder er niet toe leidde dat de stiefmoeder zich verplicht zou moeten voelen ‘iets terug te doen’. Wat algemener gezegd, stelde de rechtbank dat niet tegenover iedere maatschappelijke dienst, en zeker niet in familiesfeer, een vergoeding hoeft te staan. De rechtbank gaf vervolgens aan dat deze (gevoelsmatige) verplichting wel zou kunnen bestaan wanneer de stiefzoon door zijn maatschappelijke taken niet (meer) in staat zou zijn om zelf inkomen te verwerven (in het heden of in de toekomst). De stiefzoon had echter niet gesteld dat dit het geval was. Dit leidde ertoe dat de rechtbank oordeelde dat geen sprake was van een natuurlijke verbintenis voor de stiefmoeder. De stiefzoon kon met betrekking tot de door hem ontvangen schenkingen dan ook geen beroep doen op de vrijstelling voor natuurlijke verbintenissen.
De uitspraak van de rechtbank werd eerst bevestigd door het hof en is nu ook door de Hoge Raad bevestigd.
Wet: artikel 33 sub 12 SW, artikel 6:3 BW
Meer informatie: Hoge Raad, 24 februari 2012, LJN: BV6706
Geef een reactie