Het komt voor dat werknemers na het (gedwongen) einde van hun dienstbetrekking de pensioenregeling van hun oude werkgever willen voortzetten. Onlangs publiceerde de staatssecretaris een herzien besluit over de voorwaarden.
De fiscale en pensioenwetgeving bieden mogelijkheden om na ontslag de pensioenopbouw vrijwillig voort te zetten, maar pensioenuitvoerders moeten er wel aan mee willen werken. Dit kan sinds 1 januari 2012 hooguit tien jaar na het ontslag van de werknemer (daarvoor was dit beperkt tot drie jaar). In die periode kan de werknemer bijvoorbeeld starten als ondernemer. De bijdragen voor de pensioenregeling kan hij als negatief loon in mindering brengen op het inkomen uit werk en woning, als de pensioenregeling blijft binnen de wettelijke grenzen. De mogelijkheid voor vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw na ontslag is geregeld in artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, van het UBLB. Daarbij is niet relevant of de voormalige werknemer gedurende die perioden een loongerelateerde uitkering ontvangt. Aan de mogelijkheid van uitbreiding van de diensttijd zijn echter wel voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden heeft de staatssecretaris van Financiën gepubliceerd in een herzien besluit. Het besluit is op 10 mei in werking getreden en werkt terug tot en met 1 januari 2012.
Voorwaarden
a. Verbetering van de pensioenregeling tijdens de vrijwillige voortzetting is alleen toegestaan voor zover het gaat om een collectieve verbetering die primair bedoeld is voor de actieve werknemers van de voormalige werkgever. Dit geldt niet als de voormalig werkgever de partner van de voormalige werknemer is of bloed- en aanverwanten in de rechte lijn van de voormalige werknemer of zijn partner is.
b. De vrijwillige voortzetting kan alleen plaatsvinden voor zover geen cumulatie plaatsvindt met opbouw in een pensioenregeling van een eventuele andere werkgever, de vorming van een oudedagsreserve of opbouw in een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling.
c. De uitbreiding van de pensioengevende diensttijd mag niet aanvangen in de periode van drie jaren voorafgaande aan de pensioendatum van de regeling die de voormalige werknemer vrijwillig voortzet.
d. Het pensioengevend loon voor de vrijwillige voortzetting is gemaximeerd op het laatstverdiende loon. Met ingang van het vierde kalenderjaar van vrijwillige voortzetting geldt een extra maximum. Dit is het gezamenlijke bedrag van:
– de winst uit onderneming vóór toevoeging aan en afneming van de oudedagsreserve en vóór de ondernemersaftrek,
– het belastbare loon,
– het resultaat uit overige werkzaamheden,
– de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen van de voormalige werknemer en
– het negatief loon wegens vrijwillige voortzetting, zoals vastgesteld in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het desbetreffende kalenderjaar.
e. Als het inkomen over het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar nog niet is vastgesteld op het moment dat de pensioenpremie definitief betaald moet worden, mag de voormalige werknemer het onder d. bedoelde gezamenlijke bedrag bepalen op basis van de aangifte inkomstenbelasting zoals hij deze bij de Belastingdienst heeft ingediend.
f. Als in een jaar het voor de voortgezette pensioenopbouw in aanmerking te nemen inkomen zodanig laag is dat geen pensioengrondslag resteert mag de pensioenuitvoerder voor de opbouw van pensioen dit jaar niettemin als dienstjaar in aanmerking nemen op voorwaarde dat de bijdrage aan de voortgezette pensioenregeling voor dat jaar niet meer dan symbolisch is (maximaal € 1). De pensioenpremie voor het verzekerde nabestaandepensioen blijft wel aftrekbaar, onder voorwaarden.
Wet: 10a, eerste lid, onderdeel c UBLB
Meer informatie: ministerie van Financiën, besluit van 27 april 2012, nr. BLKB2012/157M
Geef een reactie