Volgens Hof Amsterdam fungeert een lening met een gedeeltelijk winstafhankelijke rente niet als eigen vermogen, als het winstonafhankelijke deel van de rente meer bedraagt dan 50% van de rente voor volledig vastrentende leningen met dezelfde looptijd.
Hybride lening
De Wet op de vennootschapsbelasting noemt een aantal situaties waarin een bv een rentebetaling niet of niet volledig kan aftrekken. Eén van deze situaties heeft betrekking op de zogeheten ‘hybride lening’. Juridisch gezien is een hybride lening een lening en dus vreemd vermogen. Maar een hybride lening is onder zulke voorwaarden verstrekt, dat zij voor de schuldenaar economisch gezien meer de functie van eigen vermogen heeft. De Belastingdienst behandelt een hybride lening daarom bij de schuldenaar als eigen vermogen. Het gevolg is dat de schuldenaar de rente over deze lening niet kan aftrekken.
Nadere uitwerking
Tot 1 januari 2007 was de wet een stuk duidelijker over de definitie van een hybride lening. De kenmerken van een hybride lening stonden toen namelijk in de wet zelf vermeld. Tegenwoordig moet men in de rechtspraak zoeken naar aanwijzingen. In de rechtspraak komen drie vormen van hybride leningen voor:
- de schijnlening. In deze situatie lijkt de financiering in de vorm van een lening plaats te vinden, maar de betrokken partijen willen eigenlijk een kapitaalverstrekking tot stand brengen;
- de bodemloze-putlening of verliesfinanciering. Bij deze vorm van financiering verstrekt een aandeelhouder een lening aan een lichaam onder dusdanige voorwaarden dat het de schuldeiser volkomen duidelijk is dat hij het uitgeleende bedrag nooit volledig zal terugkrijgen.
- de deelnemerschapslening. Hierbij neemt de schuldeiser door het verstrekken van de lening eigenlijk deel in de onderneming van de dochtermaatschappij. Bepaalde leningsvoorwaarden kunnen wijzen op de aanwezigheid van een deelnemerschapslening, zoals het achtergesteld zijn ten opzichte van andere schuldeisers of een winstafhankelijke vergoeding. Ook het ontbreken van een vaste looptijd doordat de vordering pas opeisbaar is bij faillissement, surseance van betaling of liquidatie van de schuldenaar kan wijzen op een deelnemerschapslening.
Bij de kwalificatie van hybride lening is de behandeling van deze lening in de staat van een eventuele buitenlandse schuldeiser overigens niet van belang.
Meesleepregeling
De kwalificatie van hybride lening kan ook een voordeel met zich brengen. Dit is alleen het geval als de lening bij de schuldeiser op grond van de zogenoemde meesleepregeling in de vennootschapsbelasting (niet te verwarren met de meesleepregeling in de inkomstenbelasting) tot de deelneming wordt gerekend. Hierdoor valt de renteontvangst bij de schuldeiser onder de deelnemingsvrijstelling. De meesleepregeling geldt alleen als de schuldeiser al een deelneming in de schuldenaar heeft. In beginsel heeft de schuldeiser een deelneming in een andere bv als zij voor minstens 5% van het nominaal gestorte kapitaal aandelen in die andere bv houdt.
Meetrekregeling
Een vordering op een bv kan ook onder de deelnemingsvrijstelling vallen op grond van de meetrekregeling in de vennootschapsbelasting (niet te verwarren met de meetrekregeling in de inkomstenbelasting). Door de meetrekregeling heeft de ene bv (schuldeiser) een deelneming in een andere bv (schuldenaar) als:
- de ene bv een hybride geldlening verstrekt aan de andere bv, en
- de schuldeiser geen (aandelen)belang van minstens 5% in de schuldenaar houdt, maar
- een lichaam dat met de schuldeiser is verbonden, wel een deelneming heeft in de schuldenaar.
De fiscus rekent een vordering ook tot de deelneming als de schuldenaar een lichaam is dat met de schuldeiser is verbonden. Twee lichamen zijn met elkaar verbonden als het ene lichaam een belang van minstens eenderde in het andere lichaam heeft of als er een derde lichaam is dat in beide eerstgenoemde lichamen een belang heeft van minstens eenderde. Ook onder de meetrekregeling valt de ontvangen rente bij de schuldeiser onder de deelnemingsvrijstelling.
Gedeeltelijk winstafhankelijke rente
De rechtspraak blijft van groot belang voor de invulling van het begrip hybride lening. Zo zullen rechters uitspraken doen onder welke leningsvoorwaarden sprake is van een deelnemerschapslening. Hof Amsterdam moest bijvoorbeeld een oordeel geven over een achtergesteld krediet van € 5 miljoen tussen een moedermaatschappij en een dochtermaatschappij. Beide partijen waren geen vaste looptijd of aflossingsdatum overeengekomen. Bovendien waren geen zekerheden gesteld. Toch vond het hof dat geen sprake was van een deelnemerschapslening. De bv’s spraken namelijk af dat de rentevergoeding 5% van de hoofdsom was plus een winstafhankelijke opslag. Het vaste interestbedrag was meer dan 50% van de marktrente voor leningen zonder winstafhankelijke rentevergoedingen. Hierdoor kwalificeerde de lening niet als een hybride lening.
Wet: artikel 10, eerste lid, onderdeel d en artikel 13, vierde lid, onderdeel b en vijfde lid Vpb 1969
Meer informatie: Hof Amsterdam, 19 april 2012 (gepubliceerd 2 mei 2012), LJN: BW4384
Geef een reactie