De tijdelijke tariefsverlaging voor de overdrachtsbelasting van 6% naar 2% die is ingegaan op 15 juni 2011, hoeft niet te worden toegepast op leveringen vóór die datum. Volgens Rechtbank Breda had de wetgever goede redenen om de tariefsverlaging op 15 juni 2011 in te laten gaan.
De belanghebbende in deze zaak had zijn woning op 12 juli 2011 verkregen. De koopsom bedroeg € 370.000, waarover hij € 22.000 overdrachtsbelasting (6%) was verschuldigd. Had hij zijn woning drie dagen later verkregen, dan had hij in totaal maar € 7.400 overdrachtsbelasting (2%) moeten betalen. Hij stapte naar de rechter een deed onder meer een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Het gelijkheidsbeginsel
Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat de Belastingdienst gelijke gevallen op een gelijke manier moet behandelen. Een belastingplichtige kan een beroep doen op het gelijkheidsbeginsel als de fiscus andere personen in dezelfde (fiscale) omstandigheden, gunstiger heeft behandeld. Er kan in verschillende gevallen sprake zijn van gunstigere behandeling.
Begunstigend beleid
Zo kan sprake zijn van begunstigend beleid als de Belastingdienst voor een bepaalde groep van gevallen bewust een standpunt inneemt dat voor deze groep gunstiger is dan bij een normale toepassing van de wet. Daarnaast kan sprake zijn van oogmerk van begunstiging. Dit is aan de orde als de fiscus bewust, maar zonder goede reden, een bepaalde persoon gunstiger heeft behandeld dan iemand anders, die in dezelfde omstandigheden verkeert. Tot slot is er nog de meerderheidsregel waar een belastingplichtige een beroep op kan doen als de fiscus binnen een groep van gelijke gevallen de wet niet bij de meerderheid van die gevallen juist toepast.
Terugwerkende kracht
De man die een woning had gekocht stelde dat de beperking van de terugwerkende kracht tot leveringen op of na 15 juni 2011 een inbreuk vormde op het gelijkheidsbeginsel. De Rechtbank vond echter dat de wetgever goede redenen had om de tariefsverlaging vanaf 15 juni in te laten gaan. Hierbij ging het zowel om motieven van rechtszekerheid als budgettaire motieven. De wetgever ging hierbij niet buiten de ruime beoordelingsvrijheid die hem toekomt, oordeelde de rechter. Het maken van onderscheid vond de rechtbank inherent aan wetgeven en beleid maken. Elke wetswijziging of beleidsregel schept een nieuwe ongelijkheid en arbitraire beslissingen zijn daarbij onvermijdelijk. De belanghebbende kreeg dan ook geen gelijk.
Wet: artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM
Meer informatie: Rechtbank Breda, 29 juni 2012, LJN: BX4594
Geef een reactie