De forfaitaire regeling voor de auto van de zaak geldt niet voor bestelauto’s die door hun aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg (voor minstens 90%) uitsluitend geschikt zijn voor goederenvervoer. Wanneer sprake is van een bestelauto die zich bijna uitsluitend leent voor goederenvervoer, hangt erg af van de feitelijke omstandigheden.
Auto van de zaak
In beginsel moet een ondernemer die in privé kan beschikken over een auto van zijn onderneming een niet-aftrekbare onttrekking wegens privégebruik toepassen bij de berekening van zijn winst uit onderneming. Als een werkgever een auto ter beschikking stelt aan zijn werknemer, moet hij in beginsel een bijtelling op het loon toepassen. Deze onttrekking of bijtelling berekent men normaal gesproken op forfaitaire wijze, namelijk door de cataloguswaarde van de auto te vermenigvuldigen met een bepaald percentage. Als de ondernemer/werknemer kan aantonen dat hij minder dan 500 privékilometers op jaarbasis heeft gereden, blijft de onttrekking/bijtelling achterwege.
Kilometerprijs
De forfaitaire berekening van de waarde van het privégebruik is niet van toepassing als de auto een bestelauto is die door zijn aard of inrichting (bijna) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. In dat geval moet de ondernemer of de werkgever de waarde in het economische verkeer van het privégebruik aanhouden. Hij berekent deze waarde door het aantal privékilometers te vermenigvuldigen met de kilometerprijs van de bestelauto. Als een werknemer een eigen bijdrage moet betalen voor het gebruik van de bestelauto, mag de werkgever deze eigen bijdrage aftrekken van de waarde van het privégebruik. Deze waarde mag echter niet negatief zijn.
Bestelauto
Voor de berekening van de onttrekking/bijtelling vanwege privégebruik van de auto van de zaak kwalificeert een motorrijtuig als een bestelauto als zij een toegestane maximum massa heeft van hoogstens 3500 kilogram. Bovendien moet dit motorrijtuig zijn voorzien van een laadruimte die niet is ingericht voor het vervoer van personen. De laadruimte moet in haar geheel zijn voorzien van een vlakke laadvloer. Deze laadvloer moet in beginsel minimaal 200 cm lang zijn en over minstens 200 cm van de lengte en over minstens 20 cm van de breedte een hoogte hebben van minimaal 130 cm. Als de laadruimte echter minder dan 25 cm hoger is dan de cabine:
- moet zij een lengte hebben van minimaal 125 cm en over minstens 125 cm van de lengte en over minstens 20 cm van de breedte een hoogte hebben van minimaal 98 cm,
- moet zij van de bestuurderszitplaats zijn afgescheiden door een vaste wand over minstens de gehele breedte van de cabine. Deze wand moet direct achter de zitplaats zijn aangebracht en mag niet lager zijn dan de bestuurderscabine, en
- de laadruimte mag geen zijruiten hebben met uitzondering van één zijruit aan de rechterzijde van de laadruimte.
Is de laadruimte minstens 25 cm hoger is dan de cabine, dan:
- moet zij minimaal 125 cm lang zijn en over minstens 125 cm van de lengte en over minstens 20 cm van de breedte minimaal 98 cm hoog zijn; en
- afgescheiden zijn van de bestuurderszitplaats door een vaste wand over minstens de gehele breedte van de cabine. Deze wand moet direct achter de bestuurderszitplaats zijn aangebracht en minimaal 30 cm hoog zijn; en
- de laadruimte mag geen zijruiten hebben met uitzondering van één zijruit aan de rechterzijde van de laadruimte.
Een motorrijtuig met een dubbele cabine met zitruimte achter de bestuurder voor één rij naast elkaar in de rijrichting zittende personen kan onder voorwaarden ook een bestelauto zijn. Zulke bestelauto’s komen in dit artikel niet aan bod, omdat zij normaal gesproken niet bijna uitsluitend geschikt zullen zijn voor goederenvervoer.
Aard en inrichting
Er zijn diverse geschillen geweest over de vraag wanneer een bestelauto (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor goederenvervoer. In het verleden hanteerde de Belastingdienst de regel dat een bestelauto met een bijrijdersstoel al niet nagenoeg uitsluitend geschikt was voor goederenvervoer. De Hoge Raad heeft dit standpunt verworpen (Hoge Raad, 29 mei 2009, LJN: BB3475). In een zaak voor rechtbank Arnhem ging het om een bestelauto met twee stoelen in de cabine en een vaste stelling in de laadruimte. De laadruimte was uitsluitend geschikt voor het vervoer van materialen en gereedschap. Ook de cabine was dienstbaar aan goederenvervoer, omdat daar schoenen, slangen, tassen en papierwerk lagen. Bovendien was de cabine zo stoffig, vies en rommelig dat zij alleen geschikt was voor het vervoer van personen in het kader van het werk. De rechtbank oordeelde dat deze bestelwagen kwalificeerde als een bestelauto die (bijna) uitsluitend geschikt was voor goederenvervoer.
Wet: artikel 3.20, vijfde lid IB 2001, artikel 13bis, vijfde lid LB 1964 en artikel 3, derde lid BPM 1992
Meer informatie: Rechtbank Arnhem, 22 mei 2012, LJN: BW6182
Geef een reactie