Als een fiscale bezwaar- en beroepsprocedure zich blijft voortslepen, zal dit de nodige stress opleveren bij de belanghebbenden. In dat geval kunnen zij een vergoeding voor deze immateriële schade eisen als de redelijke termijn is verstreken. In een verwijzingszaak geldt daarbij dat een eerdere snelle behandeling een trage verwijzingszaak niet compenseert, aldus de Hoge Raad.
Fiscus moet tijdig op bezwaarschrift reageren
Om te beginnen heeft de Belastingdienst een beperkte tijd om te reageren op een bezwaarschrift. In beginsel moet de fiscus binnen zes weken beslissen op een bezwaarschrift. Deze termijn begint te lopen vanaf de dag na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken. In gevallen waarin een adviescommissie is opgericht, bedraagt de beslistermijn twaalf weken. Bevat het bezwaarschrift een gebrek, dat de indiener nog moet herstellen? Dan vindt een verlenging van de beslistermijn plaats met de tijd die de indiener nodig heeft om het verzuim te herstellen. Als de indiener in gebreke blijft, wordt de beslistermijn verlengd met de tijd die de indiener had gekregen om het verzuim te herstellen. De Belastingdienst kan zijn beslissing voor hooguit zes weken verdagen. Daarna is uitstel alleen mogelijk voor zover:
- alle belanghebbenden daarmee akkoord gaan;
- de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt zonder dat het uitstel andere belanghebbenden kan schaden; of
- dit nodig is vanwege de naleving van wettelijke procedurevoorschriften.
Administratief beroep
In het geval van administratief beroep moet het bestuursorgaan zich houden aan een bestuurstermijn van zestien weken. Deze termijn is te verdagen met hooguit tien weken. Als de Belastingdienst echter te maken krijgt met een administratief beroep tegen een eigen besluit, geldt maar een termijn van zes weken (twaalf weken indien een commissie is ingesteld). En in dat geval is deze termijn met hoogstens zes weken te verdagen. Daarna is alleen onder de eerdergenoemde voorwaarden verlenging mogelijk.
Bezwaar- en (hoger) beroep
In zijn arrest van 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005AO9006 oordeelde de Hoge Raad dat voor een beroepsprocedure voor de rechtbank het uitgangspunt is dat de uitspraak binnen twee jaar na (de aankondiging van) de bestreden beslissing moet plaatsvinden. Hierin zit ook de duur van de bezwaarfase inbegrepen. Voor de hoger beroepsprocedure geldt dat in principe het hof binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep uitspraak moet doen. Lukt dat niet, dan is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De belanghebbende maakt dan aanspraak op een vergoeding van de daardoor geleden immateriële schade. Later voegde de Hoge Raad daar nog aan toe dat men bij het bepalen van de duur van de uitspraak in eerste aanleg de cassatiefase in de behandeling van het verzet tegen het niet-in behandeling nemen van de hoofdzaak niet moet meetellen. Zie ook: ‘Overzichtsarrest over vergoeding immateriële schade wegens overschrijding redelijke termijn’.
Verwijzingsprocedure
Soms verwijst de Hoge Raad een zaak naar een ander hof om een geschil af te handelen. In beginsel moet de uitspraak van de verwijzingsrechter binnen een jaar plaatsvinden. Duurde de behandeling van de zaak in een eerdere fase van de procedure korter dan de termijn die voor die fase maximaal als redelijk is? Dan vormt dit enkele feit nog geen compensatie voor een langere verwijzingsprocedure, zo oordeelt de Hoge Raad.
Wet: art. 7:10 Awb
Meer informatie: Hoge Raad 21 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1009
Geef een reactie